Historisch Archief 1877-1940
fl\\v/(Q
BARHHVAH
LANGZAAM maar zeker wordt een
mensch ouder; bij niet alle
menschen geschiedt dit langzaam, maar
bij iedereen gebeurt het zeker. Het feit
dat ik ieder jaar een jaar ouder moest
worden mishaagde mij zeer. De weten
schap dat ik iedere seconde een stap
dichter bij mijn graf was werd mij een
obsessie. Ik besloot een
verjongingskuur te ondergaan, maar zoo'n kuur
heeft zijn nadeelen. Men moet zich ma
tigen met eten en het gebruik van spi
ritualiën tot een minimum beperken,
maar ik kan mij niet voorstellen dat
honger en dorst bevorderlijk zijn voor
een goede gezondheid. Inzonderheid
als men zoo'n subtiele constitutie heeft
als ik. Bovendien is het bij een
verjongingskuur vereischt dat men
gymnastische oefeningen verricht. Afge
zien van het feit dat ik dergelijke oefe
ningen nog niet eens door mijn per
soneel zou willen laten doen, kunnen
zij slechts tot gevolg hebben dat men
oud is voor zijn tijd.
Teneinde deze bezwaren bij een
verjongingskuur te omzeilen ben ik een
biologische studie van het groeiproces
in het algemeen en van hormonen in
het bijzonder gaan maken. Tenslotte
staat de wetenschap tegenwoordig
evenals ik, voor niets. Behoudens
enkele uitzonderingen natuurlijk, want
wat kan men met alle wetenschappen
bij elkaar tegen een doodgewone ver
koudheid doen? Hoe het ook zij, ik
maakte een diepgaande studie van de
hormonen en kwam tot de ontdekking
dat de ouderdomsverschijnselen hun
ontstaan te danken hebben aan de af
nemende activiteit van hormonen.
Zoodat ik tot de glasheldere conclusie
kwam dat niet ik maar de hormonen
een kuur moesten ondergaan. Na
enkele proefnemingen slaagde ik er
in een pil samen te stellen met een
verjongend effect. Ik achtte het echter
niet raadzaam mijzelf als proefkonijn
te gebruiken. Daarom nam ik een paar
pillen uit het doosje dat ik op mijn
schrijftafel gezet had, stak deze in mijn
zak, liet mijn paard zadelen en reed
naar het dorp om daar den oudsten
inwoner te bezoeken.
Mijn komst baarde veel opzien in
het dorp. Voor het huis van den ouden
Tobias speelde een troepje kinderen.
Ik steeg af en baande mij een weg door
het jonge goedje. De
honderdtwintigjarige grijsaard zat achter het raam
en rookte vreedzaam zijn pijp. Een
oude vrouw die bij Tobias vergeleken
nog een bakvisch was, deed mij open
en kondigde mijn komst aan met de
woorden: Daar is meneer de baron
van het kasteel". Er werd een stoel
aangeschoven en ik nam plaats. Hoe
oud ben je nu al, Tobias"?, vroeg ik.
Prompt kreeg ik ten antwoord: Da's
niks, meneer de baron, maar m'n voe
ten dat is slim. Marie heeft goeie
warme sokken voor me gebreid." Wie
is Marie, is dat je dochter?" vroeg ik.
Neeje, vochtig ben' ze niet, nooit niet
hoor," legde Tobias uit, die hevig aan
zijn pijp ging trekken en met een voor
den ouderdom kenmerkende devoot
heid naar de bloemetjes op het behang
tegenover hem staarde. Marie, die
inderdaad zijn dochter scheen te zijn,
bracht mij een kop koffie en ook een
voor Tobias. Ongemerkt gooide ik een
paar pillen in zijn kopje. Terwijl we
de koffie dronken liet Marie mij een
zilveren beker zien die Opa honderd
jaar geleden met een voetbalwedstrijd
gewonnen had. Is Tobias eigenlijk uw
vader of uw grootvader?" vroeg ik de
vrouw. Ze antwoordde: Dat weet hij
ni;t meer zoo precies, meneer de baron".
Na nog eenige woorden met het krasse
tweetal gewisseld te hebben verliet ik
de nederige woonstee en richtte mijn
schreden naar de herberg aan den over
kant om den weeën nasmaak van de
slechte koffie kwijt te raken. Ik riep
den kastelein, legde eenig grof geld
op het tafeltje en bestelde de beste
likeuren die hij had. De kinderen die
voor het huisje van den ouden Tobias
speelden kregen ruzie; een liep er hui
lend weg. Na met gemengde gevoelens
nog een glaasje gedronken te hebben,
hoorde ik een schorre oude stem:
Tobias, waar zit je?". Het oude
vrouwtje kwam het huisje uit ge
strompeld en vroeg mij of ik Opa ge
zien had, want hij was spoorloos ver
dwenen. Weliswaar dacht ik even aan
mijn pillen, maar dat kon de oorzaak
toch niet zijn. Ik betreurde het dat
Tobias juist verdwenen was nu ik
weten wilde of de proef gelukt was.
Maar de oudste inwoner was weg en
bleef weg, zoodat ik onverrichter zake
naar mijn kasteel terug moest rijden.
Toen ik de oprijlaan in kwam, hoorde
ik ongewone geluiden, het leek wel of
er kinderen aan het schreeuwen wa
ren. Inderdaad bleek dit het geval te
zijn. Op het bordes en in de bloemper
ken waren dozijnen kinderen aan het
ravotten. Als jonge honden rolden ze
over elkaar heen, de kleeren die ze aan
hadden waren zoo wijd dat ze er voort
durend over struikelden. Wat had dit
alles te beteekenen ? Ik stapte naar
binnen om mijn personeel tot de orde
te roepen. Er was niemand. Ik opende
het pillendoosje. Het was leeg ! De
pepermuntsmaak van de pillen had
dus den snoeplust van mijn personeel
opgewekt. Gelukkig was ik op alle
eventualiteiten voorbereid en daarom
in het bezit van neutraliseerende pillen.
Ik trad naar buiten en tracteerde de
kinderen. Binnen enkele minuten wa
ren zij weer geheel de ouden.
Dien avond kwam er een inspecteur
van politie die mij dringend spreken
moest. Hij kwam uit het dorp. Dien dag
was er daar niets bijzonders voor
gevallen afgezien dan van mijn be
zoek.
Het was natuurlijk een delicate
quaestie, maar er was een vondeling
gevonden. En de oude Tobias was op
zoek naar de moeder. Hij was ten
minste nog niet thuis gekomen. Ik gaf
toe dat ik het een vreemd geval vond.
Ik voelde mij ietwat gecompromitteerd.
Het geheim van mijn pillen wilde ik niet
verraden, dus ik ontkende iets van het
kind af te weten, waarop de inspecteur
hoofdschuddend heenging.
Voor dat ik slapen ging nam ik een
paar korreltjes van een fijngewreven
pil en dacht met weemoed aan den
armen Tobias die het kind van de
rekeking was geworden.
Taalfataliteiten
KENT gij uw taal ? De schrijver
van het onderstaande stukje blijk
baar niet. Hoeveel taalfouten staan er
in? Ge kunt dit stukje ook bij wijze
van dictee voorlezen en het uw
huisgenooten op laten schrijven. Wie het
zonder een enkele fout schrijft, is een
taaigenie. En wie er, al lezende, alle
fouten uithaalt en daarbij geen goed
gespelde woorden (die zijn er n.l. ook)
voor fout gespelde aanziet is zeer knap.
Zij die een stuk of tien fouten over
het hoofd zien, hoeven zich niet te
laten ontmoedigen; zij zijn niet de
eenigen die hun taal niet volkomen
onder de knie hebben. De geslachten,
mannelijk en vrouwelijk, mogen ver
waarloosd worden.
IK was uitermate vermoeid na de
lange wandeling. Kort geleden pas
was ik genezen van een pleures, en het
eenigste waar ik naar verlangde was
een weinig rust. Ik betrad een restau
rant dat ik in de krant geanonceerd
had gezien. Inderdaad had ik reden om
moe te zijn, eerst was ik naar de
Handelsmaatschappij geweest, voorts
naar de Stadsschouwburg om plaatsen
te bespreken voor Guliver in Lilliput;
daarna had ik rondgewaard in de
contrijen van het Vondelpark. Het
caféaan het Rembrandtsplein leek mij
geëigend tot. het smaken van
gastronomische en cullinaire geneugten.
Nauwelijks was ik binnen of een
picolo nam mijn paraplue in ontvangst,
en toen ik aan het tafeltje gezeten
was kwam er onmiddellijk een kelner
op mij afgestevend. Ik bestelde een
sneedje brood met ansjovisch en om
mijn dorst te lesschen een glas
trapistenbier, van dat heerlijk bruisende
vocht. De kelner vertrok zijn
wenkbrouwen en vertelde dat dit bier tot
zijn leedwezen niet getapt werd.
Daarom nam ik een flesch Madera.
Toen ik mijn honger ietwat gestild
had, raadde de kelner mij aan een
slaatje te nemen, of een schoteltje
spagethi met panvisch. Dat leek mij
wel apetijtelijk, ik bestelde ze beiden
en op de volmaakste wijze werd het
opgediend. Nochthans werd ik ge
rriteerd door het geëmaileerde schaal
tje, en nadat ik hierover gereclameerd
had gaf de kelner mij een uiterst
munitieuse uiteenzetting. Langs
empyrischen weg was men tot de conclusie
gekomen dat metalen schaalen door
de inwerking der mayonaise
oxydeerden.
Na het mij goed te hebben laten
smaken savoueerde ik enkele para
noten die evenwel naar parafine
smaakten. Daarom nam ik alsnog
een appelbeignédie echter naar adelijk
aligatorvleesch smaakte. Die smaak
herrinnerde ik mij teminste nog van
mijn verblijf aan de oevers van de
Missisippi. Ik vond het een penibele
questie, maar toch besloot ik bij den
gerant te appelleeren. Wegens de
slechte accoustiek konden de luidjes
in de naaste omgeving niets verstaan
van mijn aanmerkingen; het was ook
niet mijn bedoeling den man te treite
ren. De gerant scheen vroeger betere
dagen gekend te hebben, hij droeg
ringen met brillianten. Hij vertelde
mij dat hij vroeger sandwichman ge
weest was. Toen hij midden in de
elende zat, kreeg hij een betrekking
als buttler bij een douarière. Zij was
milionaire, maar zij was te gierig om
er veel personeel op na te houden.
Daarom moest hij de gangen en ter
rassen dweilen en het eten kooken.
Hij kreeg zijn ontslag a bout pourtant
toen hij er op betrapt werd dat hij
clandestien liqeur dronk. De sloome
kelner drentelde met zijn antiphatieke
gezicht om ons heen, maar de gerant
nog ik schonken aandacht aan hem.
Totdat ik genoeg kreeg van de
pantomine van dien drommelschen kerel en
het etablissement zonder eenige
befooing verliet. Toen ik bij den schouw
burg kwam, stroomden de menschen
tot mijn verbazing huiswaartsch we
gens een afgelastte voorstelling. Een
ballerina had angina gekregen.
Door een vigelante liet ik mij naar
huis rijden. Toen ik thuisgekomen de
steile trap beklommen had, struikelde
ik over de gangloper. De
superheterodyne van de buren speelde een wals
van Johan Straus en de
Hochzeitsmarch van Mendelsohn. Nadat ik
moeizaam opgekrabbeld was, stak ik
een Havannah sigaar op en ging wat
in de encyclopaedie bladeren. Coute
qui coute wilde ik iets doen, maar het
woordeboek begon mij te vervelen.
Daarom ging ik, om mijn buren te
verassen, wat op mijn ocarino spelen.
De hooge toonen klonken vroolijk en
de papagaai tikte met zijn snavel
rhytmisch tegen de koperen tralies
van zijn opgepoeste kooi die ik inder
tijd eens bij een antiquaar gekocht
had voor honderdrie gulden, wat nog
al duur was niettegenstaande het ding
met ingelegd djatihout en cloisonn
versierd was. Eigelijk was die kooi veel
te mooi voor zoo'n vogel, want zoo'n
dier aprecieert het toch niet. Met
welbehagen keek ik naar den trotschen
vogel die, wars van iedere
jaloerschheid, mij knipoogend aankeek met zijn
paarsch bevederden kop. Toen werd ik
wegens burengerucht opgebeld door
den comissaris van politie.
PRINSENGRACHT. 837.
TEL 37906
BEGRDFENIHEHREMRTIE-TRRNSPORTEH
PAG. 18 DE GROENE No. 3301