Historisch Archief 1877-1940
UITHUmGHEDEN
Stadsinventaris
De herfst
DE herfst is in de stad gekomen
zooals hij ook in bosschen en
velden zijn intree heeft gedaan. Wat
in de lente opgebouwd is, wordt nu
weer afgebroken. De lente is het meest
geliefde jaargetijde omdat de lente het
eenige jaargetijde is dat vrouwelijk is.
De lente is veelbelovend, de menschen
houden zoo van haar dat ze de stad
ontvluchten om de frissche groene
weiden te zien, om de geurige lucht in
de ademen en alle zonnestralen op te
vangen. Voor de menschen die in de
stad gekluisterd blijven is de lente een
bos bloemen die men aan zijn ziekbed
krijgt. In de lente doen de parken en
plantsoentjes hun best, maar op het
asfalt en tusschen de tramrails krijgt
de lente geen schijn van kans.
De herfst is als een grijsaard die om
de jeugd glimlacht. De menschen
wisten wel dat hij komen zou, maar
toch gelooven zij ieder jaar weer op
nieuw in de lente zooals ze aan de
opkomende zon gelooven hoewel die
iedere avond weer ondergaat.
In den herfst laten de boomen hun
bladeren vallen, de wind rukt er zoo
hebberig aan dat ze ze maar loslaten.
Waarom zouden ze" den wind niet ook
wat gunnen, vooral nu hun bladeren
toch niet meer zoo mooi groen zijn?
Er komen dichters die met stemmingen
langs grachten en parken dwalen, en
zij bezingen de schoonheid van
voorthaastende wolkenflarden, de ondoor
dringbaarheid van nevel en mist, het
geglinster van zilveren herfstdraden
en het neerdwarrelen van het gouden
loof. Dichters zijn altijd arm, daarom
schrijven ze zoo graag over zilver,
goud en andere dingen die ze niet
hebben zooals de storm die in hun ziel
ontbreekt. De natuur past zich aan,
sommige dieren maken hun bed op
voor hun winterslaap en zetten den
wekker op Maart. Verslapen doen zij
zich niet, dat kunnen alleen maar de
menschen. De trekvogels gaan naar
het zuiden, zij zijn benijdenswaard,
want zij hebben geen paspoort noodig
en weten van geen grenzen. De boo
men voltrekken hun taak, ze laten
hun vruchten op de aarde vallen. En
of die aarde nu bestaat uit trottoir
tegels met grabbelende kinderen die
met steenen en stokken gooien om de
boomen een handje te helpen, vooral
als het kastanjes zijn, de boomen
hebben hun plicht gedaan.
Ook de menschen passen zich aan,
evenals de boomen en planten hebben
zij hun herfsttooi. Als de eindelooze
trieste regenbuien begonnen zijn haas
ten zij zich voort over het spiegelende
asfalt in regenjassen, onder kleurige
paraplu's en in glimmende kaplaarzen.
Er waaien hoeden af, en paraplu's
worden binnenste buiten gekeerd. Daar
lachen andere menschen altijd om. En
ze gaan naar kantoor of zaak, en ver
langen naar huis waar het nu zooveel
knusser is geworden dan in den zomer
waar in de beslotenheid der muren
gezelligheid is en rust als buiten de
herfststormen woeden. Zoo zijn de
menschen op hun manier tevreden.
Natuurlijk zijn al deze dingen be
trekkelijk, maar dat is de herfst ook.
Want er komt weer een lente.
Tooneel
De getrouwde vrouw
(Stadsschouwburg)
PETER (Henri Eerens), de getrouw
de man van de getrouwde vrouw
(Annie van Ees) is op bezoek bij zijn
vriendin Helene (Jos. van Gasteren) en
omdat hij onwel wordt belt zij den
dokter Walter (Jan van Ees) op en de
vrouw van Peter, die dan ook respec
tievelijk op het tooneel verschijnen
om het conflict te laten beginnen.
De situatie is na
tuurlijk uiteraard
pijnlijk, maar Wal
ter, die de echte
goede huisvriend
van Peter en Anna
is, tracht de situatie
te redden door aan
Anna te vertellen
datHelene zijnvrien
din is en dat Peter
bij hen op bezoek
was. Anna heeft
echter direct door
hoe de vork in den
steel zit, maar zij
laat er niets van
blijken en speelt de
rol van de
onnoozele goedgeloovige
vrouw. Zij speelt
tooneel in het tooneelspel; dit is too
neel in het quadraat dat uiterst knap
gespeeld wordt door Annie van Ees.
Zij begint een strijd op leven en dood
tegen Helene, waarbij ze alle mogelijke
groote en kleine menschelijke gevoe
lens en reacties als wapen gebruikt.
Peter begint te gelooven dat Walter een
huisvriend in de ongunstige beteekenis
van het woord is, en de onschul
dige Walter gaat veronderstellen dat
Annie van hem houdt. Zoo vormen
deze vier menschen een schier on
ontwarbaar kluwen van wantrouwen,
haat, jalouzie, medelijden,
verteedering, liefde en eigenliefde. En of Cor
van der Lugt Melsert een bekwaam
chirurg aan de operatietafel is, zoo
legt hij als regisseur van dit stuk rnet
een uiterste nauwkeurigheid de men
schelijke karakters bloot met' de
spelers die er voor geknipt zijn.
Cabaret
Saiioy-cabaret
IN Savoy aan het Leidscheplein is een
nieuw cabaret. Eigenlijk is het
cabaret niet heelemaal nieuw, want
de Utrechtenaren hebben het reeds
leeren kennen onder den naam van
Keldercabaret" onder een der ge
welven van den Raadskelder. Maar hier
speelt het niet in een kelder maar in
een grillig zaaltje met mooie wand
schilderingen en gezellige lichteffecten.
Het kleine gezelschap geeft een pro
gramma vol afwisseling. Twee henge
laars (Herbert Perquin en Rob v. d.
Bas) steken hun hengels het zaaltje
in (ze vangen niets) en geven in een
liedje blijk van hun eindeloos geduld.
Dat liedje wordt een aangrijpende
trieste obsessie en men moet er een
extra glaasje Bols op drinken.
Dan zingt Rob v. d. Bas een liedje
met radde tong, een liedje over het
bekomen van de schrik van de knal
van het springen van de banden van de
velgen van de wielen van de fiets van
Piet Paaltjens. Het is maar een geluk
dat we dat niet allemaal hoeven mee
te zingen, want dat zou een Babylo
nische spraakverwarring geven.
Maria Soledad voert enkele
Spaansche dansen uit met klepperende
castagnetten, wat een lust voor oogen
en ooren is.
Verder leert men dat een tram nooit
bij de vorige halte stopt en dat een
kleine visch niet stinken mag. Een
goed cabaret is leerzaam, maar deze
leerzaamheid heeft niets
afschrikwekkends. Daarvoor is er te veel
onzinnigs. Bijvoorbeeld de sketch ge
naamd De lachende Moordenaar" die
belachelijk griezelig is in de driedubbel
opgeblazen dramatiek.
Eri Rouchéontpopt zich met haar
liedjes als diseuse van internationaal
formaat. Het programma wordt be
geleid met goede muziek van Wim de
Vries en zijn vleugelgenoot. Zoo heeft
dit cabaret een eigen sfeer die prettig
is voor menschen die er eens uit willen
zijn, een eigen cachet dat het tot de
goede soort van, ,kleinkunst" stempelt.
Film
Dansmeisjes (Alhambra)
DANSMEISJES hebben een avon
tuurlijk leven, vooral als ze sinds
hun achtste jaar op het tooneel wer
ken en daarbij groote reizen maken.
De meisjes uit de dansschool van
Jenny Hill (Lucie Höflich) zijn befaamd
in alle groote variété's. Jenny Hill
kiest een der meisjes uit tot
captaingirl die zelfstandig de leiding van een
troepje op zich moet nemen. Norma
(Charlotte Thiele) aanvaardt haar
nieuwe functie, haar troep heeft overal
succes en tal van concurreerende
dansgroepen zien dat met leede oogen
aan. En dat zijn veel oogen. Er wordt
dan ook getracht oneenigheid tusschen
de meisjes te maken en omdat een
knappe jongeman daartoe het meest
geschikt wordt geacht, verschijnt
Harvey Swington (Karl Raddatz) ten
tooneele om tweedracht te zaaien.
Harvey's gefingeerde liefdesbetuigin
gen stuiten af tegen den muur van
Norma's verantwoordelijkheidsgevoel
voor haar troep. Als Harvey dan tot
het inzicht komt dat hij eigenlijk on
behoorlijk gedaan heeft, trekt hij zich
terug, althans voorloopig.
Ondertusschen krijgen drie meisjes uit den troep
ten prachtige aanbieding met
schiteerende vooruitzichten van een zekeren
Torstone,eengewetenloozen agent der
concurrentie. Zij kunnen zelfstandig
worden, en ze willen opeens niets
liever dan dat. Norma wil ze niet laten
gaan, maar de drie meisjes nemen de
beenen. Norma krijgt zorgen en wendt
zich tot Harvey. Deze beweert dat hij
haar lief heeft, en dat blijkt ook wer
kelijk het geval te zijn.
Als de meisjes een paar weken later
in Parijs optreden, wordt Norma
gearresteerd; ze wordt verdacht van
diefstal. Er volgt een hevig schandaal
dat door Torstone in scène gezet is.
Zoo dansen de meisjes van het eene
avontuur in het andere. Tenslotte
weet Harvey zich te rehabiliteeren,
als hij bij een brand in een theater een
paar meisjes weet te redden.
Tooneel
j Mannen in de sncciih'
(Bcutrix theater j
IN het vorig seizoen waren de drie
mannen reeds in de sneeuw, nu zijn
ze er weer met hun blijspel dat oor
spronkelijk van Erich Kastner afkom
stig is. De drie mannen en de andere
menschen die ten tooneele verschijnen,
zijn De Jonge Spelers onder leiding
van Ben Groeneveld. Ze spelen voor
ons de lotgevallen van een millionnair,
een zekeren Tobler, directeur generaal
van een groot concern (Anton
Burgdorffer) die er genoeg van gekregen
heeft dat hij wegens zijn rijkdom altijd
zoo uiterst vriendelijk bejegend wordt
en daarom als armoedzaaier naar een
duur hotel gaat om eens te zien hoe de
menschen hem daar behandelen. Hij
wordt er behandeld, en hoe ! De hotel
directeur is er inmiddels achter ge
komen dat er een verkapte millionnair
in het hotel gekomen is, hij ziet een
eenvoudigen gast, Dr. Hagedorn (Albert
Snelders) voor den rijkaard aan en
overlaadt hem met attenties. De echte
millionnair krijgt een zolderkamertje
zonder stroomend water, moet bood
schappen doen en wordt als een hond
behandeld wat hij heel leuk vindt. Zijn
humor weet hij met zijn aanstekelijken
lach op de zaal over te dragen, en al is
Burgdorffer dan in werkelijkheid geen
millionnair, rijk aan humor is hij wel.
Dr. Hagedorn, die als prijswinnaar
van een poetscrèmefabriek (waarvan
Tobler die zich voor Schulze uitgeeft
de directeur is) een reis naar en een
verblijf in het hotel gekregen heeft,
sluit vriendschap met den armen
Schulze en vertelt dat hij reeds jaren
naar een betrekking zoekt. Er is hier
dus een werkloosheidsvraagstuk dat
opgelost moet worden. En nog een
ander vraagstuk, dat van de liefde,
zonder welk een tooneelstuk bijna
onbestaanbaar is. Dr. Hagedorn wordt
verliefd op een juffrouw Schulze die
onverwacht naar het hotel is gekomen
om te voorkomen dat haar vader
verdere dwaze stappen doet. Zij is in
werkelijkheid de dochter van Tobler
(Betty Kapsenberg), maar dat blijft
natuurlijk geheim. Zij weerhoudt haar
vader niet van verdere dwaze stappen,
en dat is maar gelukkig ook. Want
tenslotte worden de beide vraagstukken
op een ideale wijze opgelost, bijna alle
spelers zijn tevredengesteld en de
toeschouwers eveneens, maar de hotel
directeur niet, die vindt het bij de
wilde beesten af".
Tentoonstellingen
/ohu Riideeher hij
Huinck & Sc/io'jon
IN het stemmige licht van het achter
zaaltje van Huinck & Scherjon
hangen teekeningen van John
Radecker die als beeldhouwer meer
bekendheid geniet dan als teekenaar.
Maar op het platte vlak weet hij ons
evenveel schoonheid voor te tooveren
als in de ruimte. De tentoonstelling
bestaat in hoofdzaak uit balletdanse
ressen en naakten. Er is een enkel
stilleven in olieverf, een tinnen kan
tusschen een grijze en een blauwe
doek voor een achtergrond met ter
nauwernood zichtbare rose en groene
tinten. Eigenlijk is er bijna geen kleur
in dit werk, maar juist de subtiele
tinten geven er de sterke bekoring aan.
Er hangt een stadsbeeld van Parijs, de
Pont St. Louis, een brug die zich met
zijn gespierde n boog inde n mist uitrekt
in zijn slaap.
Radecker's nieuwste werk, het Rus
sisch ballet, heeft de eereplaats midden
aan den grooten wand, een plaats die het
verdient. Het is een enkele greep uit
de beweging van den dans, en het
rhythme en de muziek stralen uit de
teekening die een ode aan de schoon
heid van het menschelijk lichaam is.
Zoo zijn ook de andere teekeningen,
verstarde bewegingen met weinig lij
nen en weinig tinten, eenvoudig maar
krachtig levend en daarom boeiend.
PAS. n DE GROENE Ne. 3