Historisch Archief 1877-1940
DE STANDBEELDEN
VAN AMSTERDAM
Everhardus Johannes Potgieter
HIJ staat aan de Leliegracht,
boven de deur van no. 25, in een
nisje tusschen twee zuiltjes, veilig
tegen weer en wind beschut door een
balcon. De steenen Potgieter ziet er
ietwat verwaarloosd uit, hij zit onder
het stof. Weinig voorbijgangers schen
ken aandacht aan hem, en de aan het
grachtje spelende kinderen zullen zich
hoogstens afvragen wat die pop daar
boven die deur moet. En zij die de
moeite nemen stil te staan en te lezen,
komen te weten dat Potgieter hier
gewoond heeft. Er staat: E. J. Potgieter
woonde in dit huis van 10 Mei 1855
tot op zijnen sterfdag 3 Februari 1876.
Hij heeft er gewoond en niet geweten
dat hij later nog eens boven de voor
deur die hij zoo vaak in en uit is ge
gaan, zou komen te staan om aan de
vergetelheid ontrukt te worden.
Getrouwd was hij niet, en zijn vaak
sombere melancholieke stemmingen
schijnen hun oorzaak gehad te hebben
in een ongelukkige liefde in
Gothenburg waar hij voor zaken naar toe
geweest was. Potgieter was opgeleid
voor den handel; indien hij voor dichter
opgeleid zou zijn geweest, was hij niet
in Gothenburg geweest en zou hij niet
ongelukkig geworden zijn en waar
schijnlijk geen dichter.
In 1837 werd De Gids" opgericht,
eri Potgieter was hoofdredacteur. De
eerste jaargang werd bijna heelemaal
door hem gevuld. Hij heeft de schoon
heid van Amsterdam bezongen, de
godsdienst en de vaderlandsliefde. Hij
had Holland lief zooals een vader zijn
kind bemint. In zijn proza en poëzie
verheerlijkte hij de grootheid en de
macht van ons land in de 176 eeuw.
Hij is te keer gegaan tegen de slaperige
sloomheid van vele zijner tijdgenooten.
Hij ijverde voor de vernieuwing van de
vroegere glorie en geloofde aan een
nieuwe Gouden Eeuw.
In 1863 trad Coenraad Busken Huet
toe tot de redactie van De Gids",
maar nog geen twee jaar later schreef
hij artikelen in dit blad die hem
vijanden op den hals haalden. Huet
trok zich terug, en Potgieter die goed
bevriend met hem geraakt was, even
eens. Samen zijn ze nog in Florence
geweest om de feesten ter eere van
SÜ8
Foto V.F.R.
Dante mee te maken. Een paar jaar
daarna ging Huet naar Indi» omdat
hij tot redacteur van de Java-bode
benoemd was. Potgieter bleef eenzaam
achter maar bleef een briefwisseling
met hem onderhouden, en ijverde ver
der in zijn romantischen stijl voor zijn
idealen.
In het huis aan de Leliegracht is
thans een
huizenexploitatiemaatschappij gevestigd en een zaak in
dameshoeden en fournituren; misschien zijn
er menschen die dit een ontwijding
van het huis vinden, maar die vergeten
dan dat Potgieter zich in dat huis
vestigde als agent van verschillende
buitenlandsche huizen.
En nu is hij bijna vergeten en mis
schien glimlachen we om zijn roman
tiek. Maar zijn idealen waren echt.
Zijn roem wordt langzamerhand even
bleek als het beeld dat geduldig tusschen
leeuwen- en duivelskoppen in den
luxueus versierden gevel staat, aan
het grachtje waar hij zooveel van
hield.
HONDJE
EEN VREEMDE LATE ECHO VAN EEN
OUD RUMOER
TWEE heel kleine Jordaanmeisjes
waren aan het aftellen, wie
hem" zou zijn bij het krijgertje spelen.
Daarbij maakten zij gebruik van het
volgend aftelrijmpje:
Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven;
Hondje werd van de trap gesmeten;
Hondje hier, hondje daar;
Hondje is een leugenaar.
Een stok-oud vrouwtje zat er bij
en moedigde de kleuters aan; zij ver
beterde den tekst, toen de kinderen zich
vergisten en in plaats van hondje een
ander woord noemden, dat den toets
der welvoegelijkheid niet kon door
staan. Ik hield het vrouwtje voor de
grootmoeder, maar zij was, naar
later bleek, de overgrootmoeder der
kleinen. Toen ik haar vroeg wat voor
wonderlijk versje dat was, antwoordde
het oudje: da's 'n verssie uit me jonk
heid, meneer; Hondje was 'n
soortement affekaat; hij wier van de trappe
van de beurs gesmete en liep altijd
in z'n sjamberloek; ook maakte-n-ie
trammelant op den Dam; de peliesie
kwam d'r aan te pas en ze hebbe-n-'m
nog in de kemédie vertoond óók.
Mijn verbazing steeg ten top. De
kinderjaren van het oudje vielen om
streeks 1860; het vraagstuk van den
advocaat als raadsman ter beurze
bestond nog niet; een altijd in zijn
chambercloak wandelend advocaat
moet wel een zonderling heerschap
geweest zijn; maar wat te denken
van het door dit legendarische wezen
verwekt tumult op den Dam en zijn
prestaties op de planken? Doch wel
licht stak er waarheid in deze legende !
Ik toog op onderzoek uit. Ziet hier
wat ik vond. Het rijmpje was een
herinnering aan een oude geschiedenis,
die indertijd heel Amsterdam op stelten
zette.
Omstreeks het midden der vorige
eeuw woonde op den O. Z. Voorburg
wal vlak over het stadhuis een zaak
waarnemer, Onstee genaamd. Hij was
een schande voor zijn stand. Niet
alleen was hij geheel onkundig in de
wetenschap des rechts, maar hij lokte
door hoogdravend gestelde advertenties
argelooze lieden, vooral vrouwen en
meisjes, met prachtig voorgespiegelde
betrekkingen, die. ... niet bestonden:
het doel was alleen deze
goedgeloovigen geld af te persen. Ook hield hij wat
wij nu zouden noemen een z aken-beur s:
hij bood goed-beklante affaires te koop
aan, die evenals de mooie, vaste be
trekkingen tot het rijk der verdichtselen
behoorden; gegadigden moesten voor
schot op voorschot betalen, waarvan
zij nimmer een penning terug zagen.
Natuurlijk regende het klachten bij
de justitie, maar Onstee wist steeds
door de mazen der wet heen te glippen.
Ter beurze echter had men hem al
lang in de gaten en de weerzin tegen
hem wies met den dag. Onstee ver
dedigde zich steeds door middel van
advertenties vol zalvende frases; hij
ontzag zich zelfs niet bijbelteksten
daarbij te misbruiken. Men vergeleek
hem met Molière's Tartuffe. Beter
was de vergelijking met Pecknsiff uit
Dickens' Martin Chnzzlewit.
Evenals deze beruchte huichelaar
ging hij steeds stemmig in het zwart
gekleed, droeg een hoogen boord
(zoogenaamde vadermoorders) en witte
das; op kantoor bij het geven van zijn
adviezen" was hij gehuld in een
wijden chambercloak; in de zakken
van dit kleedingstuk bewaarde hij een
gouden snuifdoos, waaruit hij met den
minzaamsten glimlach zijn slachtoffers
een snuifje placht te presenteeren.
Kortom: zijn heele optreden was n
en al Pecksniff: de leelijkste streken
en gemeenste praktijken wist hij met
een mom van braafheid, godsdienstig
heid en zedenpreekerij te bedekken.
Dickens' boeken met de illustraties van
Cruikshank waren toen juist in de mode
wellicht heeft Onstee zich bewust of
onbewust op Pecksniff gestyleerd.
Eindelijk duldden de Amsterdamsche
kooplieden Onstee niet langer in hun
midden en zij drongen hem, naar oude
en beproefde methode, van de beurs.
Maar Onstee kwam terug, niet n
maal, doch herhaalde malen. Natuur
lijk gaf dit aanleiding tot ordever
storing. De Burgemeester, Mr. J. M.
van Vollenhoven, wilde een oude Am
sterdamsche traditie getrouw blijven
en liever geen politie ter beurze doen
verschijnen. Maarden I2den April 1861
liep het mis. De Koning was juist in
de stad. Hij zou gehuldigd worden
wegens zijn heldhaftig gedrag bij den
watersnood. Weer werd Onstee van
de beurs gedrongen. Maar op den Dam
stonden honderden Jordaners en veel
ruw volk uit de zijstegen van den
Nieuwendijk, die toen nog overbevolkt
waren. Het is niet aan te nemen, dat
deze lieden allen werkelijke grieven
tegen Onstee hadden, maar zij kozen
als n man tegen hem partij. Toen
Onstee met een zacht vaartje de trap
pen van de beurs (de oude beurs, wel
te verstaan, op de plek nu door De
Bijenkorf ingenomen) afduikelde, vin
gen de feestvierders hem op en takelden
hem danig toe. Hij zou 't er misschien
niet levend hebben afgebracht, als
niet de dragonders waren aangerukt,
die in enkele oogenblikken met de
blanke sabel den Dam schoonveegden.
Een eerzaam maar nieuwsgierig be
woner van de Kalverstraat,
Schoonebeek, kastelein van het
Noord-Hollandsch Koffiehuis (waar toen de
studentensociëteit N.I.A. gevestigd was)
werd ernstig door sabelhouwen gewond.
De relletjes vlak vóór het Paleis
konden den Koning niet verborgen
blijven; men zegt, dat Hij er ontstemd
door was. En dat alles door dien
miserabelen Onstee ! In een verweerschrift
vol zalving kwam de onverbeterlijke
man zich beklagen over de mishande
ling en het onrecht hem aangedaan.
Gelukkig zijn de Amsterdammers
goedlachsch. Het gelukte dan ook
weldra de ergernis weg te lachen.
Abraham van Lier, directeur van het
Grand Théatre in de Amstelstraat,
wist in een oogwenk een vaudeville
in elkaar te zetten, getiteld: Net
Huuren Verhuurkantoor van Onzin < Co, blij
spel met zang in drie bedrijven.
Die oude Bram van Lier was een
duizendkunstenaar: lithograaf, dans
meester, zanger, chirurgijn, maar later
voornamelijk tooneelspeler en
tooneeldirecteur. Het succes was geweldig.
Heel Amsterdam trok er heen. Bram
van Lier speelde zelf voor Onzin
(Onstee). Hij wist het effect zijner
creatie nog te verhoogen door den vol
genden truc: hij vond een oudskleer",
die bereid was Onstee's sjamberloek',
te gaan koopen; dat was niet moeilijk,
want Onstee verkwanselde steeds aller
lei rommel aan voddenkooplui. Som
migen beweerden zelfs, dat van Lier,
gegrimeerd als de voddenkoopman
van Parijs (een geliefde rol zoowel van
hém als van zijn oud-compagnon
Judels), in eigen persoon naar Onstee
was gegaan en den schavuit zijn be
faamd kleedingstuk had afgekocht.
Hoe het zij: van Lier verscheen op
zekeren avond in de authentieke
sjamberloek" van Onstee. Het pu
bliek bracht hem een ovatie; hij ver
diende zoo veel, dat hij zijn schouw
burg kon laten verbouwen.
Onstee wendde zich nu tot den ge
meenteraad; hij verzocht zijn zaak
in den raad te mogen bepleiten. Dit
werd geweigerd. Daarop deed hij een
stap in de tweede kamer; hij vroeg
naturalisatie aan, want hij was een
Belg; maar in de zitting van 26 Mei
1862 werd het daartoe strekkende wets
voorste! met 31 tegen 16 stemmen
verworpen.
Intusschen was er aan spotternijen
geen gebrek: verzen, brochures, pren
ten, pamfletten verschenen bij de vleet
en met de schoonste titels voorzien.
Een enkel voorbeeld: Hij gaat naar
Meerenbzrg of Voorspellingen van Gr....
de Kaartlegster, gedaan te haren huize
aan Vader Onzin, afgeluisterd door de
buren, verkrijgbaar bij C. W.
Dreckmeijer in de Hoogstraat, priis 10 cents.
Koek- en suikerbakkers wijdden
aan Onstee hun kunst: zij beeldden
hem af in zijn kamerjapon, zittende
in zijn fauteuil, alles vervaardigd van
smakelijk banket of van knapperige,
gebrande suiker. Natuurlijk ontstond
er ook een straatliedje, dat door een
wonderlijke speling van het lot heden
ten dage nog aan Jordaankindertjes
tot aftelrijmpjes dient; alleen is Onstee
verbasterd tot Hondje. De origineele
woorden luidden:
Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven'
Onstee is van de beurs gesmeten;
Onstee hier, Onstee daar;
Onstee is een zwendelaar.
Had Onstee kunnen denken, dat
hij na tachtig jaar in den Jordaan nog
als een hondje zou voortleven? Waar
schijnlijk geloofde hij niet aan ziels
verhuizing.
CrsTOS
PAG. l? DE GROENE No. 3302