Historisch Archief 1877-1940
L. Th. v. Drielen Gimberg door J. H. Speenhoff
LODEWIJK soms lijk je op een Sfinks of
Sphinx. Soms ook op een freuletje dat uit een
klooster werd gewezen omdat ze te goed was en
soms op een koning met een k. die na een revolte
de gebeenten nam en die nu haanzeker in een vreemd
land loopt te struisvogelen. Ik behoef mijne oogen
niet eens te sluiten om je te zien voortschrijden en
mijne ooren kunnen watjens derven om je te hooren
prediken en zegenen als een predikant die wel van
een wijntje houdt. Ik heb bemerkt dat ik het meest
op je gesteld ben als ge afwezig zijt.
Lodewijk ik heb vele herinneringen aan je. Ze
vangen aan rond 1903, bij mijn allereerste optreden
met mijne vrouw te 's Gravenhage. Jij was toen
geldhandelaar en je bankierde in de de
Carpentierstraat, meen ik. Na eene voorstelling noodigde je
mijne, toen zeventienjarige vrouw en mij uit om
in je kotta nog wat te komen snaperen in gezelschap
van andere belangrijke beurstijgers. We namen je
verzoek aan en we bleven zelfs bij je overnachten.
Ik meen dat de avondbam bestond uit wat koude
kip met aardappelsalade geleend bij een buurvrouw
en nimmer teruggegeven. We dronken er Rijnsche
Wijnen bij en we rijmden en zongen zooals kapitaal
temmers doen als ze gelukkig zijn.
Den volgenden morgen naamt ge ons mede naar
het Huis ten Bosch en dat heb je ons uitgelegd en
toen heb je een kiekje van ons gemaakt, dat nog
immer in mijn herinneringen-bijbel aanwezig is.
Ik stond er vrij kameelachtig bij. Ik was mager en
ongeduldig. Doch laat ik niet te veel over mijzelve
tikken want ik moet het over jou hebben en eenige
lezers van de Groene hebben me al verweten dat
ik bij voorbeeld: Jan Musch betikte maar het meest
dien Speenharing behandelde.
We wandelden door het Haagsche Bosch en
zetelden ons in het Roomhuis waar ook wijlen
Dr. Abr. Kuyper zich luchtte, bij een kopje koffij
en een sigaar.
Je had toen nog niet dat puzzelgezicht van nu.
Je keek nog niet als een adelaar die zijne jongen
ziet opeten. Je lachte dat het langs de boomen
schaterde en ik had nog nimmer iemand ontmoet
die mij zoo zjeuig bespotte al UED. Wat had je
een voorraad grappen en wat sprak j e soepel Fransen
met mijne gade, maar die vond je niet aardig omdat
je te veel heer was. Te weinig avonturier. Je bent
ook zeer welgemanierd en het is jammer dat je er
mede dood moet gaan. Geloof me Lodewijk: als
je terug komt ben je of: Keizer óf Mormoon !
We hebben dien dag verder samen doorgebracht
en we namen afscheid. Jij ging florijnen ziften en
wij gingen zingen.
Langen tijd ontmoette ik je niet tot ik op een
nacht om een uur of vier je tegen kwam in de
Wagenstraat te 's Gravenhage alwaar je druk bezig
was met je alpenstok de paardenverrassingen in
regelmaat op te stellen langs de trottoirrand. Je
voerde als reden van je ordelievendheid aan dat:
den Haag regelmaat" behoefde en als de politie
dan niet voor de opstelling der trekdieren-geschenken
zorgde dat dan de Haagsche Effectensnuiters er
maar voor moesten opkomen. Zoo deed je en ik be
wonderde je symetrischen aanleg. Tu souviens-tu ?
Na die militaire oefeningen was je weer langen
tijd uit mijn oogenschijn tot je plots te Amsterdam
aan den Binnen-Amstel opdook in een pension
waar mijne echtgenoote en ik gelogeerd waren.
Je deelde terloops mede dat je aan het tooneel wilde
en dat je acteur moest worden en of ik er wat op
wist.
Dadelijk voorzag ik in jou een goed tooneelist en
samen wandelden we naar de Amstelstraat en naar
het Grand Théatre en we vroegen een onderhoud bij
de gebroeders van Lier en daar had je het: je mocht
debuteeren. Ik weet niet meer in welk stuk maar
Caro van Dommelen vond het best.
Zoo begon je loopgraaf op en in het tooneel.
Nu ben je een tooneelkolom met eigen gezelschap
en de zorgen.
Graag mocht ik naar je spel gaan kijken en ik
herinner me onder andere dat je een Russische
Grootvorst speelde. .. . met Elsje Mauhs.
Je speelde in mijne een-acters en nog andere
tooneelstukjes. Hulde !
Steeds bleef ik je stem en gebaar en houding en
mime bewonderen. Soms was je net zoo
tooneelverlegen als Fientje de la Mar, die ik weldra hier
óók op deze publieke bordes hoop te beminnen.
Soms ben je een el van jezelf verwijderd en door
dat zoeken raak je in de knoop. Je hebt de
beminlijkheid van alle groote tooneelisten dat: je nooit
weet wat je moet doen, maar je doet het. Je spreekt
na je gebaar en eiken avond is je optreden een
nieuwe gebeurtenis voor je.
Ik vind je een voortreffelijk tooneelspeler.
Ook ben je een aardige kameraad bij vork en
glas. Je behoort tot de weinige gezellen waarmede
men graag wat drinkt en eet en waartusschenin
men graag beneveld is. Ik ga niet verder over dit
onderwerpje want dan word ik te erg. Daar
hebbieumweer met zijn drinkerij. Je bent een echte sobat
minoem en daar Holland zijn tweede landstaal toch
niet kent, voeg ik dit er maar bij.
Nog iets sfinkserigs in je is dat je net doet of het
heele tooneel aan je lakschoen bungelt maar je
bent zeldzaam op je werk en post. Je bent in je
dagelijksche leven gén tooneelist. Dan ben je weer
koning of bankelier of ruiter.
Weet je nog Loe van onze reis naar Maassluis en
onze sleepboottocht naar den Hoek van Holland?
Je waart toen in gezelschap van een hulpbehoevende
freule. Je huurdet een sleepboot te R-dam. We
scheepten ons in en we Piet Heinden de Maas af
en als Trompen en Trompinnen kwamen we te
Maassluis, alwaar we een landing volbrachten en
waar we in het Haven-caféons onderwezen in de
oude klare.
Toen ontstonden de eerste coupletten van mijn
oude liedje: Een meisje dat men nooit vergeet !
Tu souviens-tu?
De kaptein en de machinist en de dekknecht
snapten niets van ons gedoe.
Ze dachten dat ze een sleep moesten gaan doen.
Niets voor een Rakkerdamsche varensgezel om zoo
noodeloos stoom te verprutsen.
Wat smaakten we een vreugdens. Wat waren we
Nerootjes.
Weet je nog die haring die je aanbood aan een
beeldschoonen bedelaar die je wilde koopen om
ZED mede te nemen als slaaf? Wat waren we
overmoedig. Dat lieve vriendinnetje verdween als
boter onder de zon. Ze vond niets aan ons. Begrij
pelijk behoeft een man alleen eene vrouwe als hij
bedroefd is. Een gelukkige kerel mijdt het gezelschap
van het vrouw. Vrouwen kunnen zeer onzijdig zijn.
We zijn toen nog heel thuisgekomen. Tenminste:
dat ondervinden we. We hadden kunnen verdrinken
en dat zoude jammer voor Nederland zijn geweest
en voor ons.
Laat kwamen we in den Haag aan en we dineer
den in Centraal tot n uur in den nacht. Ik bedoel
het Centraal van twintig jaar geleden toen het nog
niet zoo deftig was. Remember Louiske.
Als ik aan dat alles denk word ik verlegen. Dan
word ik verlegen over mijn levensduur. Maak ik
geen misbruik? (Alweer over mezelf) Het leven is
zoo onzegbaar goed en voldoenend dat men zich een
bevroren miekrobe gaat gevoelen als men de eeuwig
heid in kijkt naar boven. Deze eeuwige oneindigheid
is zoo woordeloos groot dat onze misbruikte aarde
maar een bassil is of het een of andere elektroontje.
Schrijf ik het goed Lodewijk de achttiende?
Dikwijls zie ik je wandelen met je hoofd omhoog
of je pruimen ziet hangen en dan ontdek je me niet.
Bijziendheid. Maar ook denk ik wel eens: hij vindt
me te gering voor straatvertrouwelijkheden en daar
heeft hij groot gelijk in, want behalve een boeren
kaffer ben ik ook een ijdele stuipenkop of een darm
op beenen.... al naar keuze van de klanten. Daar
steven je dan met je ridderlijke ruitersbeenen als
waren ze behangen met de Kousenband van Koning
Hein de zooveelste van Brittanje. Ietwat kuier je
voorover alsof je je verontschuldigt maar dat doe je
niet. Je loopt of je op de aarde op visite bent,
in het park der menschheid. Je oogen knipperen
als poezenoogen met Chineesch-wreede blikken.
Je bent de moeite waard om bekeken te worden.
Je kleedt je voldoende. Soms zie ik je graag in het
doffe zwart en zonder vouw in je broek die bijna een
pantalon is van edeler geboorte. Je boihoecj is een
gave van de natuur en je das is een accent-grave
onder je kapitalistenkin. Je lefzakdoekje bloeit als
een madeliefje in je boezemzakje. Een gouden hor
logeketting torsch je niet, anders zou ik het je kwa
lijk nemen met eene verwensching. Je schoenen zijn
familiaar en welgepoetst en je linnengoed lavendelt.
Gim, je mag er zijn. Ik wilde wel dat ik je grootvader
was. Maar jij allicht niet. Weer gelijk.
Aan mijne jubilea heb je trouw mede gewerkt
en bij mijnen laatsten verjaardag op 23 October
1939 ben je voorschenker geweest bij ons op de
overloop, alwaar mijner kinderenmoeder een kil
buffet had opgericht. Jij bracht bij die gelegenheid
drie kruiken vol oude klare mede en ik meen ook
een kistje sigaren. De artisten van het
JordaanCabaret vonden je een gesjiwes van een goozer. Je
vulde toen nog het glaasje van wijlen den bouwheer
Kromhout en van een generaal, nu afwezig. De
bessen spoot je uit in de glazen van actrices en werk
sters. Wat was dat een vochtig feest. Een oud
minister zat te keuvelen met een ondernemend
vrouwtje dat hem onderhield over belasting op de:
liefde-sans-lendemain. De heer Jupiter weet wat
er toen voor een staatszorgen zijn opgelost.
Opeens was je verdwenen. We hoopten je nog
op zolder aan te treffen maar je was weggespoeld
in de richting van de golven die geboren zijn uit
zonnegloren en een zucht van de stovende zee. (Ik
siteer).
Ik maakte je mede als pruttelaar in het kabaret
te Scheveningen. We noemen dit: conférencier. Er
zijn er in Holland zoowat zeventienduizend en in de
mobilisatie-dagen kon je niet fatsoenlijk op straat
loopen of je kwam op de zeven Nederlandsche snaken
een kabaret-kletser tegen. Nu sterven ze gelukkig
weg.
Ik luisterde wederwaarts gretig (Trenitébid voor
voor mij) naar je aangename heeren-clubstem. Je
zocht zoogenaamd naar je woorden net zooals Jan
Lodewijk dat zoo snedig volbracht. Je toostte er
spietste meer. Toen die Duitsche voordracht, die was
ja prachtig. Ik zag jarenlooze leedies naar je
voorovernijgen als anjelieren naar de zon. Je was dan
ook weer best. Je rokpak zat als een vel om een op
gewonden paling. Ik werd jaloersch op je omdat
ik immer zoo hulbehoevend gekleed ben. Ik zie er
net uit als een Indischman in zijn oude Europeesche
pakken". Je voorhemd welfde vorstelijk. Je witte
das was een roos. Je kin geleek een parelmoeren
schelp en ik bemerk dat ik langzamerhand het
Hooge Lied van Salomo ga begappen.
Levensliederling was je gelukkig nog niet want
dan had ik een roddelkritiek over je geschreven in
de Tooneelbode. En dan waart ge niet gelukkig ge
weest.... want ik kan fel zijn. Je ging niet verder
dan je kunnen en dat is al een heel ding in het leven.
Het was in de zaal van Diligentia te koelbloedig
den Haag dat ik je meeleefde. De akkoestiek of
klankkracht is daar zeer ongunstig en ik zat een
weinig bakboordszij van je zoodat ik niet alles kon
genieten. Vooral dat tafereal met de geit op het
bruggetje vond ik een klassiek-romantiek geheel.
Wat moet na zoo een voorstelling een biertje je
smaken.
Denk, denk Lodewijk aan dat kermisstuk van:
Jut en Jul" dat Knelis van der Lucht Melsert te
Roddeldam liet spelen voor vele jaren. Was jij er
niet zoo iets van een voornaam persoon in? Het
was een zeer fatsoenlijk tooneelwerk en mijne
vrouw en ik zongen er dus liedjes in. Eiken avond
was de zaal uitverkocht. Jij zong ook mede en ik
herinner me dat je mooier spreekt dan zingt. Je
deed ietwat basserig en de Nederlandsche opera is
door jou niet overleden. Je charmes bleven echter
voortwoekeren in de harten van oogstrijpe
Rammeldamsche vrouwen; want je bent een bekooreling.
(Terwijl ik dit tik dondert het kanon over de zee
en ik vergeet een goede Gimberg-grap er door.
Maudi soit la guerre !)
Onlangs hebben we in Pulchri samen het onze
gedaan en ik meen voor een weldadig doel. Was
het niet voor de Rotterdamsche Vluchtelingen? Je
waart zenuwachtig en ik heb toen weer eens duide
lijk bemerkt hoe je je kunst ernstig opneemt. Hoe
je bij al je landjonkerlijke hoogheid toch maar een
stipt artiest bent. Zenuwachtig was je om een voor
dracht die naar mijn smaak wat ledig bleek. Het
publiek echter bemerkte daar niets van, alleen wij
achter de tuchthuiswanden bespiedden je bevende
lippen en ijlende handen. Maar het liep je best af.
Het bijval was voldoende, al klapten enkele dames
op hare japonbeenen.
Je gaf mij het woord en ik zong een paar
Rikkerdamsche krakers en hoe heb je daar toen deugd
aan gehad. Un parterre de généraux et de ministres.
Ik schaamde me voor mijn sukses.
Zeg Lodewijk weet je wat ik zoo fideel in je vind ?
Het is dat je nooit roddelt terwijl je er alle reden toe
zoudt kunnen hebben. Zoolang ik je ken heb ik je
nimmer over je plankengezin hooren oordeelen.
Als je wat zegdet was het iets zeer goeds. Wat je
van mij denkt, weet ik niet maar ik geloof dat je
me waardeert? Dank je. Schrijf eens iets over mijne
ondeugden, ja?
Ze zeggen wel eens in de kleedkamer dat je van
vader op zoon voor het tooneel geboren moet zijn
maar dat is niet waar. Toen jij aanving verpleegde
je allerlei slijk der aarde. Het was een caprice van
je om te gaan acteeren zooals het van mij er een
was om liedjes te gaan zingen. Wie weet hoeveel
ongeboekte tooneelgenieën er nu in Holland rond
fietsen die bij van der Lugt en Laseur de spoeling
nog dunner zouden kunnen maken. Ik weet niet
of Bilderdijk of Paaltjes het heeft gezegd maar ik
herinner me deze uitspraak: Alle menschen
zijn tooneelspelers maar gelukkig niet om den
broode.
Beste Gim ! Ik wensch je veel bijval op je Zater
dagavonden in Metropol te den Haag en als je er
kans toe ziet moet je de directie opdragen mijne
vrouw en mij eens te engageeren. We zijn zeer goed
en voor een gage van negen gld vijftig komen we
pierementen. Vergeet je bloem in je knoopsgat niet.
PAG. 7 DE GROENE No 330?