Historisch Archief 1877-1940
Vrouwen
Edelsteenen en sieraden
HOE reeds onzen verren voorouders
de schoonheid van kleurige steen
soorten en sieraden aan het hart lag,
blijkt o.a. uit het woord juweel", dat,
evenals zijn varianten in verschillende
andere talen, de ongeveer gelijklui
dende vertaling is van het Italiaansche
gioiello", dat op zijn beurt van
gioia" vreugde is afgeleid. En
toen de menschheid eenmaal verrukt
was van juweelen werd de beteekenis
van het woord in figuurlijken zin uit
gebreid, om de waardeering voor een
bepaalde persoon of voor de bijzondere
eigenschappen van een bewonderd ob
ject uit te drukken.
Sieraden zijn zoo oud als de mensch
heid zelve en de eerste uiting van een
primitieve zucht, zich op een of andere
wijze te onderscheiden. De
holenmensch, die in milde streken geen
kleeren behoefde, tooide zich met aller
lei volgens zijn begrip fraaie, begeer
lijke en niet gemakkelijk te verkrijgen
voorwerpen, met tijdens de jacht buit
gemaakte schedelfragmenten, met tan
den van mammoet of rendier, met
klauwen van holenberen en met ket
tingen, bestaande uit doorboorde en
aaneengeregen slakkenhuizen en schel
pen. Hij trachtte op die manier andere
holenmenschen zijn natuurlijke
vijanden te imponeeren, hun zoo
mogelijk schrik aan te jagen en zoo
kwam hij er waarschijnlijk al spoedig
toe, zijn fantastisch sieraad als bond
genoot en op den duur als talisman te
beschouwen.
Dat ook de vrouw uit den
voorhistorischen tijd gezien sommige
palaeontologische vondsten belang
stelling voor sieraden aan den dag
legde, kwam, naar men gevoeglijk kan
aannemen, niet alleen voort uit haar
behaagzucht, maar ook uit haar be
wondering voor al wat kleur had en
glom. Ofschoon beiden met hun vrij
daverenden opschik iets geheel anders
beoogden de man: afstooten, de
vrouw: aantrekken waren zij in
zooverre toch n van zin, dat zij door
middel van hun tooi zooveel mogelijk
opzien wilden verwekken. De meeste
van die voorhistorische sieraden zullen
ook wel geluid hebben gegeven. De
voorliefde voor rinkelende en kleppe
rende bijoux, die hedentendage nog bij
sommige Afrikaansche en Aziatische
volken wordt waargenomen, is overi
gens een verschijnsel van alle tijden.
Aan den kroningsmantel van Otto III,
Roomsch Keizer van Duitschland, om
streeks het jaar 1000, waren 355 gou
den bellen, in den vorm van granaat
appels, gehecht, en in de tweede helft
van de i8de eeuw tooiden frivole
Rococo-heeren om zich te troosten
over het sombere feit, dat de mode hun
weinig gelegenheid liet om juweelen
te dragen zich met dubbele horloge
kettingen, eindigende in chatelaines,
waaraan allerlei zilveren en gouden
met edelsteenen bezette snuisterijen
bungelden. Wie, aldus aangedaan, een
salon betrad, gaf een lieflijk rinkelend
geluid van zich, en degeen, die deze
kunst niet zeer wel verstond, kon er,
bij deskundigen, les in krijgen.
Kroon van den gotischen Koning, Recesvinthus
Archief fnto
Naarmate de historische garderobe
zich uitbreidde, kreeg men steeds meer
gelegenheid tot het dragen van bijoux.
Men bepaalde zich niet meer tot hals
kettingen en armbanden, maar ook
de kleeren werden voorzien van ges
pen, gordels en spelden, waarin allerlei
gesteente was verwerkt.
Men bracht de frequentie der
steenen in verband met kosmische ver
schijnselen, met de beweging der pla
neten, den stand der sterren, de wis
seling der jaargetijden, een overtui
ging, die ook nu nog door velen wordt
gedeeld, met dien verstande, dat zij
den steen, die in astrologischen zin bij
hun geboortedatum behoort, als hun
specialen talisman beschouwen. In de
Middeleeuwen gold de robijn als bij
uitstek bevorderlijk voor de gemoeds
rust, de saphier als een voorbode van
hemelsche zaligheid, de smaragd zou
welvaart brengen, de calcedoon kracht
en gezondheid. Andere steenen be
schermden den drager, naar het heette,
tegen dronkenschap, oogziekten, brand
gevaar, overstroomingen en aardbe
vingen. Om op alles voorbereid te zijn,
droeg men dus zooveel mogelijk vari
teiten, tegelijk, en men voorzag ze van
allerlei magische teekens, hoe geheim
zinniger, hoe beter.
Met de bevestiging en uitbreiding
van het Christendom trad een versobe
ring van nagenoeg alle levensvormen
in. De kleeding werd aanmerkelijk
minder pathetisch en men beperkte
zich, ten aanzien van sieraden, tot
eenvoudige, doelmatige, metalen gor
dels en gespen. Althans in Midden- en
West-Europa. In het Oosten met
name in het Byzantijnsche Rijk
stonden de gewaden van vorsten en
aanzienlijke personen star van de
juweelen. Toen op den duur vrij regel
matige handels- en
scheepvaartbetrekkingen tusschen verscheidene
Europeesche landen en den Levant ont
stonden, werd ook de weelde van het
Oosten in vele Westersche gebieden
aanvaard, en in de late Middeleeuwen
en den Renaissancetijd nam de vraag
naar deze fonkelende materie zulke
verbijsterende vormen aan, dat om
streeks het midden van de I4de eeuw,
in Parijs kort nadat zich daar een
steenslijpersgilde had gevormd
strenge maatregelen moesten worden
genomen tegen het in den handel bren
gen van valsche juweelen.
Toen in de I5de en tóde eeuw
vooral na de ontdekking van Amerika
steeds grootere hoeveelheden edel
en halfedelsteenen werden aangevoerd,
waren vorsten en edelen soms in letter
lijken zin, van top tot teen van den
hoed tot en met de schoenen met
bijoux getooid, en de breed gerande,
met paarlen, saphieren en robijnen be
zette gouden hoed van Karel den Stoute
moet een formeel folterwerktuig zijn
geweest. Kronen, sjerpen en gordels
waren veelal met zinspreuken e. d. ver
sierd, waarvan de letters geheel uit
parelen en edelgesteente bestonden.
Een fel tegenstander van dezen luister
verklaarde in een zijner schotschriften,
dat wie zulke gordels droeg, door
helsche leeuwen en draken zou worden
verslonden. Hetgeen echter niemand
ervan weerhield, die helsche elementen
verder te tarten. Aangezien de klee
ding steeds gecompliceerder van makelij
werd, kwam er hoe langer hoe meer
plaats voor sieraden. Voorts werden
bruidsgewaden en andere
staatsiekleedij veelal geheel met edelsteenen
ofwel met gouden rozen of kleine
dierfiguurtjes bezet. In de nalatenschap
van Philippine Welser, gemalin van
Aartshertog Ferdinand van Tirol, be
vonden zich destijds behalve 2000
gouden rozen, met saphieren, robijnen,
parels en kleurig email versierd, 141
schildpadden, met turkooizen bezet,
20 gouden kikvorschen en 136 dito
hagedissen, benevens 956 granaten
knoopen.
Nadat een Belg Lodewijk van
Berkem in de tweede helft van de
15de eeuw het diamantslij pen door
middel van diamantpoeder en
roteerende schijven had uitgevonden,
nam de belangstelling voor fraai be
werkte steenen voortdurend toe, en
toen een Florentijnsch edelsmid
Matteo del Nessaro in 1526 de
eerste, uiteraard nog zeer primitieve
diamantmolen te Parijs installeerde, be
duidde dit het begin van een belang
wekkende industrie, waardoor, eeuwen
later, ook ons land bijzondere ver
maardheid zou verkrijgen. Het was
omstreeks dien tijd, dat beroemde kun
stenaars, als Dürer en Holbein,
Michelangelo, DaVinci en Benvenuto Cellini,
zich metterdaad voor bijoux begonnen
te interesseerenen juweelen voor hun
vorsten ontwierpen. In oude kronie
ken wordt de juweelenschat van de
grooten der aarde veelal uitvoerig en
met pathos beschreven. Zoo verklaar
den ooggetuigen, dat de Fransche ko
ningen Frans I en Lodewijk XIV ge
bukt gingen onder den last hunner
bijoux, ter waarde van ettelijke
millioenen franken. Vooral laatstgenoemde
was bijzonder op juweelentooi gesteld.
Zoo liet hij eens een vest maken, voor
zien van 48 knoopen en 96 knoops
gaten, waarin 816 gekleurde steenen
en 1824 diamanten waren verwerkt.
Het kostte 360.000 franken. Het jaar
daarop schafte de Zonnekoning zich
een staatsierok aan, met slechts"
21 knoopen, elk bestaande uit n
grooten brillant; dit kleedingstuk was
nog een slordige 20.000 franken duur
der. De koning was overigens reeds
sedert zijn prilste jeugd aan zulke
luisterrijke kleeren gewend; als 5-jarige
knaap had hij reeds een vest j e met 36
robijnen. Van Gabrielle d'Estrées, de
schoone vriendin van Frankrijk's ko
ning Hendrik IV, wordt verhaald, dat
zij bij feestelijke gelegenheden gewoon
lijk galagewaden droeg, van zwarte
atlaszijde, besprenkeld met parels en
edelsteenen, zoo star en zwaar, dat
de overigens zoo gracieuze verschijning
zich nauwelijks staande kon houden,
en de Maarschalk van Bassompierre
verscheen bij het doopfeest van een
der Dauphins, in een costuum van
goudstof, bestikt met parelen, tot een
gewicht van 50 pond.
Het was eertijds veelal gebruike
lijk, dat bruiden van vorstelijken of
adellijken bloede een vermogen aan
juweelen mee ten huwelijk brachten;
indien noodig, werden de sieraden later
te gelde gemaakt, en het gebeurde niet
zelden, dat een oorlogszuchtig vorst,
om zijn krijgsverrichtingen te finan
cieren, alle bijoux van zijn vrouw,
dochters, zusters, nichten en tantes
beleende.
Doch niet alleen de aristocratie, ook
de welvarende burgerij droeg machtig
veel sieraden, kettingen, PT^ijanden
en vooral veel ringen, soms drie aan
eiken vinger. Wie zijn ringen-weelde
anders niet op kon, reeg de sieraden
aan een ketting, dien hij om zijn hoed
wond.
In de iyde eeuw bereikte de juweliers
kunst, die reeds gedurende de Renais
sance tot grooten bloei was gekomen,
een nieuw hoogtepunt, hetgeen o.a. u»;
de werken der groote portretschilders
blijkt. Men liet zich gaarne, beladen
met alle beschikbare juweelen, uit
beelden, en wie slechts weinig sieraden
bezat, kon dank zij de fantasie van
den schilder en doorgaans tegen een
vergoeding van enkele schellingen
kleinoodiën in elke gewenschte hoe
veelheid aan zijn of haar
conterfeitsel doen toevoegen.
Toen in de i8de eeuw de haardrach
ten steeds buitensporiger werden, ver
sierde men de coiffure graag met
parelsnoeren, juweelen vlinders, vogels en
visschen. Voor het overige liet de inge
wikkelde structuur der
Rococo-costuums betrekkelijk weinig gelegenheid
tot het ventileeren van bijoux. Dit
geldt in het bijzonder voor de heeren
mode, die zich, wat sieraden aangaat
bepaalde tot de tevoren genoemde
dubPAG. \i DE GROENE NO. 3302