Historisch Archief 1877-1940
bele horloge-kettingen met
welluidenden aanhang.
De Fransche Revolutie bracht een
volslagen verandering van levensstijl
teweeg. Evenals veel andere luister,
verdwenen ook de juweelen nagenoeg
geheel. In den Empiretijd, met zijn
onstuimige voorliefde voor alles, wat
naar het antieke zweemde, droeg men
bijna uitsluitend gouden sieraden naar
Romeinschen, Etruskischen of
Griekschen trant en voor het overige dia
manten en parels. Toen Napoleon, na
den slag bij Belle Alliance vluchtte, liet
hij zijn hoed achter, waarop een agrafe,
met 22 groote solitaire en 121 kleine
brillanten. Een Hongaarsch magnaat,
Esterhazy genaamd, hield er in dien
tijd een met juweelen bewerkte parade
uniform op na, opgeluisterd met 7
millioen aan edelsteenen. Het was niet
alleen wat dat betreft een kostbaar
tenue, maar ook het onderhoud kwam
den graaf, na eiken keer, dat hij zich
aldus in pontificaal had uitgedost, op
8000 gulden te staan.
Nadien is het echter voornamelijk
nog de vrouw, die sieraden draagt, de
man beperkt zich nu definitief tot een
dikwijls uitvoerig versierd horloge
een eenvoudige dasspeld en een enkelen
ring. Doch de damesmode van den
Biedermeiertijd met groot décolleté,
korte mouwen en romantische kapsels
geeft gelegenheid te over tot het
dragen van colliers en lange kettingen,
breedéarmbanden, oorbellen, diademen
met juweelen bezette gespen, ceintuurs,
beugeltasschen, haarnaalden, boeket
houders en waaiers. Al deze toilet
attributen achtte men althans voor
den avond vrijwel noodzakelijk. Zij
waren gewoonlijk samengesteld uit
kleine parels, vergeet-mij-niet-blauwe
turkooisjes, granaten, onyx,
bloedkoraal en cornalijn, bij voorkeur in
bloem- of stervorm en hadden dezelfde
vriendelijk-sentimenteele charme als
de gepolijste dametjes uit dien tijd.
Het zijn sieraden, die ons ook nu nog
zeer lief zijn.
In den verderen loop van de igde
eeuw werd de mode op het gebied van
juweelen tamelijk plechtig, vervolgens
van een ietwat onwaarschijnlijke
coquetterie. En na een periode van een
zekere smaakverbijstering, kort
na1900 toen een overdaad van fonke
lend materiaal als bijzonder
begeerenswaardig werd beschouwd herleefde
op den duur de belangstelling voor
edel- en halfedelsteenen in al hun glo
rieuze verscheidenheid, de liefde voor
'sieraden, die bij al hun fascineerende,
?t uiterlijke eigenschappen, in vele
get vallen een ideëele beteekenis hebben.
v COL UMBINA
Recept van
de Groene
Een Gourmand vroeg: wil je
dit recept eens aan mijn vrouw
geven ?... hier is het antwoord:
Profiteer allereerst van de laatste
spinazie ! en rasp voor de te bakken
groente- plus aardappelkoekjes, voor
ruim 4 personen, in een kom ro
rauwe aardappelen fijn. Daarna
verdwijnt hier ongeveer 2 lepels
bloem in (de hoeveelheid hangt af
van uw soort aardappel, het beslag
moet nl. een vrij dikke pap worden).
Voeg nu toe: kerry, maggi,
daarna op uw hakbord fijngemaakt
1/2 pond rauwe spinazie en een
fijngemaakt uitje (i ei er doorheen
is overbodig, maar zoals vele
overbodigheden erg lekker).
Nu komt uw koekenpan en in heel
weinig olie worden hierin enige
koekjes tegelijk gebakken. Ik schep
het beslag met een lepel in de pan en
fatsoeneer ze met een vork tot nette
bruine koekjes bij.
Vooral niet te dik maken!
Uit het dagboek van
een tuinarchitect
HET is voor elkaar, hoera! De
zandweg wordt verhard, een brug
of dam komt over de sloot en mijn tuin
is de ramp van een eindeloos lange op
rit bespaard gebleven.
Ik heb getekend en nog meer
uitgegomd en weer getekend ! Daarna heb
ik uren gedwaald langs de straten zon
der aan iets anders te denken dan aan
mijn tuin. De moeilijkheid is altijd het
geheel te blijven overzien, je niet te
verliezen in bijkomstigheden. Hoewel
je op papier het beste de verhoudingen
ziet, de ene lijn als het ware vanzelf
sprekend voortvloeit uit de andere en
zo het geheel langzaam groeit, moet je
toch ook van tijd tot tijd het potlood
laten rusten. Een tuin is nog iets anders
dan vormen en lijnen alleen, een tuin
is ook ruimte en licht en hier buiten
moet de tuin ook n zijn met het
omringende landschap.
In de beslotenheid van een werk
kamer is dat soms moeilijk te omvatten
maar buiten is het me of het beeld van
het terrein achter mijn ogen staat. Zo
wandel ik dan en inplaats van huizen
en straten zie ik het wijde land, de lijn
van de duinreeks in de verte, de
boomgroep rond de oude boerderij en de
rechte sloten door de weiden.
En zoetjes aan groeit er een zekerheid
in me en weet ik tenminste hoe het
niet moet zijn. In de lange gesprekken
met mijn opdrachtgever had die zijn
ideeën naar voren gebracht, zijn wen
sen, zijn illusies. En een van de belang
rijkste hiervan was het bezit van een
grote vijver, een vijver met veel vissen,
met waterlelies en moerasplanten. Er
waren herinneringen aan vroeger, aan
de schooltijd als je op de eerste warme
voorjaarsdag met een inmaakpotje en
een schepnet gewapend langs de sloten
zwierf op zoek naar salamanders. Hoe
altijd het water trok en boeide en niet
alleen toen, ook nu nog, al is de nei
ging met het schepnetje te vissen mis
schien intussen verdwenen !
Een vijver moest er dus komen, maar
wat voor een ? Uit het gesprek dook
steeds weer de voorstelling op van iets
heel groots; een vage, wijde armzwaai
gaf een reusachtige plas aan, omvatte
bijna de gehele tuin ! En in dat water
moest een eilandje komen met een
treurwilg en een rustiek brugje. Mijn
opdrachtgever zag het, maar ik zag het
niet! Dat ongerepte terrein, de wei
landen en de sloten, de duinen op de
achtergrond en daartussen plotseling
een grillige, romantische vijver ? Nee,
het wou er nog niet bij ms in. En
al lopende drong het langzamerhand
tot me door waarom zo'n enorme vijer
hier niet paste, niet hoorde in dit land
schap. Als we een tuin willen laten
aansluiten bij de omgeving dan moe
ten de hoofdmotieven van dat land
schap ook in de tuin worden herhaald.
Hier zijn dat de rechte sloten, de een
voudige strakke lijnen en de natuur
lijke begroeiing. Maar soms als ik zo
loop te peinzen, raak ik verward in
mijn eigen beschouwingen, want als
ik dat principe een beetje verder door
voer dan laat ik mijn tuinen buiten
zoals ik ze vind: natuur ! Een mooie
tuinarchitect zou ik zijn die alleen maar
aanraadt het terrein net zo te laten
liggen, weilanden en sloten. Ja, een
echter natuurliefhebber en een tuin
architect komen soms met elkaar in
conflict en des te meer als ze n per
soon zijn ! Een dergelijk conflict moet
ik dan ook eerst uitvechten en dan stel
ik mezelf weer de vraag: Wat is een
tuin ? En altijd kom ik er weer op
terug, dat een tuin vele dingen tege
lijk wil zijn maar het is bovenal
het natuurlijke groeien en bloeien in
een door de mens bewust gewilde vorm.
Dus eigenlijk een compromis? In vroe
ger tijden was dit allemaal anders; toen
speelde de natuur maar een onderge
schikte rol in de tuin. Toen waren het
vakken en strepen en punten vol ge
plant met stijve perkplanten, afgewis
seld door precies in de vorm geknipte
bollen of pyramides. De paden waren
breed en liefst met witte kiezel be
strooid, zelfs de laanboomen werden
geknipt tot strakke wanden. Vijvers
waren ornamentaal en voor
moerasplanten was hier geen plaats. De na
tuur was immers overal rondom, de
natuur was zo vanzelfsprekend, dat nie
mand er ook maar enige aandacht aan
schonk. De tuin daarentegen, die was
knap aangelegd, die was een wonder.
Eigenlijk moest ik dus erkennen, dat
mijn tuinen decadent zijn. De mens
is zo van de natuur vervreemd, dat hij
meent de natuur in zijn tuin te kunnen
halen. Maar decadent of niet, ik houd
van deze tuinen, ik houd van dit in
elkaar overgaan van natuur en tuin,
ik houd van de vasteplanten-borders,
die gegroeid zijn uit de bonte
bloemenranden langs velden en wegen maar
waarin door vorm en kleurschakering
toch een bewuste gedachte, een vaste
lijn tot uiting komt. En ik houd van de
vijvers met hun wilde plantengroei
langs de kant en de wijde wolken
hemel, die in het water weerspiegelt.
Natuur en tuin ! Ja, n van mijn
kennissen beweert, dat mijn tuinen
godslasterlijk zijn ! Dat ik me verbeeld
het beter te kunnen dan de natuur,
beter dan God. Het zij zo ! Ik ben weer
hopeloos afgedwaald. Dat gaat altijd
zo als ik me verdiep in het wezen van
mijn vak. De erkenning, dat mijn vak
een compromis zou zijn zit me altijd
weer dwars. Een compromis? Nu goed,
dan maar een compromis en zelfs dan
nog is mijn vak een wonder !
Vandaag was het een druilerige
regendag, een stille gezapige regen.
Ook zo'n dag kan mooi zijn, van een
vage, onbewuste schoonheid. Ik liep
langs een rand bloeiende asters en
opeens drong het tot me door, dat
herfstasters veel mooier zijn bij zulk
weer dan in stralende zonneschijn. In
de zon is het altijd alsof ze dof worden,
de kleuren vaal, maar onder zo'n stille,
gelijkmatig grijze regen is het alsof de
asters licht afstralen, of ze glanzen in
een onwezenlijk, zilverachtig licht.
Heel lang heb ik er geboeid naar staan
te kijken: het waren donkerpaarse
straalbloemen met een geel hart en
kleinere zachtlila. Ook waren er heel
teer-rose bij, allemaal in elkaar ver
vloeiende tinten. Alleen een witte
herfst-anemoon blonk op tussen de
natte kleuren. In de achtergrond stond
een groep hoge donkerrose Asters
Barr's Pink, een sterke groeier. Een
bijtje zat er verkleumd nog naar honing
te zoeken, maar ik ging naar huis naar
de warme kachel !
Tusschen veel zachte tinten glanst de witte herfst-anemoon
Archief
PAG. 13 DE GROENE N». 3303