Historisch Archief 1877-1940
Uit de geschiedenis der bloedtrati'
HET vraagstuk van de bloedtrans
fusie is in de dagen voor en tij
dens den oorlog weer eens in het cen
trum van de belangstelling gerukt,
zoodat het wel aardig is zich eens te
verdiepen in de voorgeschiedenis van
dit belangrijke hoofdstuk uit de ge
schiedenis der geneeskunde.
Met de verschillende voorstellingen,
die men zich in den loop der tijden om
trent sommige levensverrichtingen van
den mensch vormde, wisselde ook de
indicatie tot bloedoverbrenging. Daar
men herhaaldelijk had kunnen waar
nemen hoe bij een zwaargewonde tege
lijk met het wegstroomende bloed het
leven uit het lichaam wegvloeide ver
bond men in gedachte aan dit bloed
het essentieele levensprincipe, de eigen
lijke levenskracht en voor de hand lig
gend was dus de veronderstelling, dat
het leven niet zou zijn opgehouden ware
het verloren gegane bloed vervangen
door ander.
De bloedtransfusie stamt reeds uit
de grijze oudheid. Ovidius verhaalt hoe
Medea deze geheimzinnige kunst van
Egyptische priesteressen zou hebben
geleerd en den ouden Aeon een
verjongingskuur zou hebben doen onder
gaan door zijn bloed uit de halsaderen
te laten wegstroomen en te vervangen
door jong bloed.
Het spreekt eigenlijk vanzelf, dat
om tot de uitvoering van een bloed
transfusie over te gaan, het inzicht
aanwezig moet zijn omtrent het aan
wezig zijn eener bloedcirculatie, doch
juist dit inzicht ontbrak langen tijd;
men nam aan, dat het bloed in het
hart werd gemaakt en vandaar via de
aderen naar alle deelen van het lichaam
werd getransporteerd alwaar het dan
verteerd werd, dus nooit naar het hart
terugstroomde.
De Alexandrijnsche school (300 jaar
voor Christus) leerde dat alleen de
aderen bloed bevatten, welk bloed uit
het hart kwam; de slagaderen daar
entegen vervoerden lucht afkomstig
uit de longen. Deze leer heeft zich 500
jaar lang kunnen handhaven, totdat
Galenus 150 jaar na Christus aan
toonde, dat ook in de slagaderen bloed
aanwezig was. Gedurende 15 eeuwen,
waarin de geneeskunde elk proefonder
vindelijk onderzoek als overbodig ver
smaadde werd deze leer gehuldigd.
Eerst ten tijde der Renaissance trachtte
men zich ook op dit gebied van oude
dogma's los te maken en ging men de
natuur aan de natuur zelve
bestudeeren. Wij zien hoe de ontleedkunde een
voortreffelijke vertegenwoordiger krijgt
in den Hollander Andre Vesalius, die
ontdekte dat het hart door een schei
dingswand in twee helften is verdeeld,
welke geen communicatie met elkaar
hebben. Ter zelfder tijd ontdekte de
Franschman Servet wat wij thans de
longcirculatie noemen, namelijk dat
het bloed, dat naar de longen stroomt
tot een heel ander systeem behoort dan
het bloed dat de rest van het lichaam
verzorgt. Ten gevolge van deze ver
lichte ideeën eindigde overigens Servet
zijn leven als ketter op den brandstapel.
Afzijdig van deze geestelijke stormen
in het overige Europa, stond Engeland
dank zij zijn isolement. Te dien tijde
leefde daar William Harvey, professor
in de anatomie en chirurgie, te Londen,
lijfarts van Jacobus I en Karel I. Na
zeventienjarige studie van de anatomie
der menschelijke bloedvaten, conclu
deerde Harvey op onweerlegbare wijze,
dat het bloed in het lichaam moest
circuleeren, welke conclusie hij in 1628
publiceerde. Hoe logisch zijn denk
beelden ook waren, zij werden niet
zonder slag of stoot aangenomen,
kostten hem een groot gedeelte van
zijn practijk en bezorgden hem met een
Engelsche woordspelling den naam van
circulator (kwakzalver). Bewezen wer
den zijn theorieën eerst later toen men
het bloed had zien rondstroomen, het
geen in 1661 gelukte aan Malpighi
te Pisa en korten tijd later aan Van
Leeuwenhoek te Delft.
Niet iedereen twijfelde echter aan
Hervey's theorieën, daartoe behoorden
o. a. de leden van het invisible Col
lege", weliswaar was men in Engeland
iets vrijer in het uiten van nieuwe denk
beelden dan in het overige Europa,
doch ook hier kon men er gevoegelijk
door aan de galg komen, zoodat zich
enkele verlichte geesten vereenigden
tot een gezelschap dat in diep geheim
bij elkaar kwam en waartoe o.a. Isaac
Newton, Robert Boyle enRobertHook
behoord hebben. Ten tijde van Karel II
is uit dit Invisible College gegroeid de
ook thans nog wereldberoemde Royal
Society.
Over vreemde dingen werd in het
invisible College gediscussieerd. Zoo
wierp een der leden, Potter, in 1638
de vraag op of, wanneer die Harvey
eens gelijk mocht hebben, het niet
mogelijk zou zijn het bloed van een dier
te vervangen door dat van een ander
en zoo ja of het eene dier dan eigen
schappen van het ander zou verkrijgen
en of de ziel tegelijk met het bloed zou
overgaan. 30 Jaar later is dit experi
ment door den Engelschman Lower
verricht, die in 1665 de transfusie toe
paste van den eenen hond op den ande
ren. Zooals Lower meedeelt: Bij een
hond werd zooveel bloed afgetapt dat
hij krampen kreeg ten teeken dat de
verstikkingsdood naderde; op dit
oogenblik werd van een ander dier weer net
zooveel bloed ingespoten. Direct na
deze ingreep sprong de hond tegen zijn
meester op alsof er niets gebeurd was".
Een jaar later werd deze methode op
een mensch toegepast, namelijk bij een
student in de theologie, waarbij de
zonderlinge diagnose gesteld was dat
,,his brain was him alittle too warm".
Eerst werd hem een hoeveelheid bloed
afgetapt en deze hoeveelheid vervan
gen door schapenbloed; de historie
vermeldt niet of hierdoor zijn hersens
voldoende werden afgekoeld. Deze
proefneming was niet de eerste bloed
transfusie bij den mensch, want drie
maanden te voren was zij verricht door
Denis te Parijs.
Er bestond in dien tijd een medische
ingreep, die succes bij alle mogelijke
kwalen had: de aderlating, die dikwijls
bij een patiënt herhaaldelijk werd toe
gepast. Zoo was er dan in Parijs een
jongen, bij wien met korte
tusschenpoozen twintigmaal deze ingreep was
verricht, zoodat de jongen in plaats
van beter te worden aan den rand van
het graf was gebracht. Denis kwam op
het niet ongeslaagde denkbeeld den
slechten toestand van den jongeman
toe te schrijven aan de herhaalde ader
latingen en onder den indruk van de
experimenten van Lower op honden
besloot Denis om als eerste op een
mensch de bloedtransfusie toe te pas
sen. Bij dezen jongen werd 9 ons scha
penbloed ingespoten, met het gevolg
dat 4 uur na de bewerking de jongen
opstond en vroolijk opstond en rond
liep. Wie nu meent, dat met dit succes
een groote toekomst voor deze methode
zou zijn aangevangen, blijkt weinig
inzicht te hebben in de wijze waarop
wetenschappelijke successen ontstaan
en wetenschappelijke nieuwigheden
plegen ontvangen te worden. Denis
trof het namelijk niet, dat zijn tijd
genoot Guy Patin, een zeer invloedrijk
man in de Parijsche faculteit, nu juist
een enthousiast voorstander van de
aderlatingen was, volgens hem was het
heelemaal niet erg om dertig ader
latingen bij denzelfden persoon te ver
richten en zelfs zuigelingen kwamen
voor deze therapie in aanmerking.
Waar nu Denis niet eens" medicus
was, doch maar" hoogleeraar in de
philosophie en mathesis en dus" geen
verstand kon hebben van medische
vraagstukken en waar de transfusie
in zekeren zin het tegenovergestelde
van de aderlating genoemd kon wor
den, moest, indien de aderlating zoo
buitengewoon weldadig was, de trans
fusie wel uiterst nadeelig zijn. Er ont
wikkelde zich dan ook onder aanvoe
ring van Patin een heftige oppositie
tegen de transfusie, totdat de bom
barstte in den vorm van het beroemde
geval Mauroy.
Mauroy was een mijnheer die al 7
jaar krankzinnig was. Af en toe had
hij kortdurende vlagen van helderheid
en in een dezer perioden had hij een
jonge vrouw gehuwd. Daar deze periode
maar kort duurde was de jonge bruid
al heel spoedig gedesillusionneerd. Het
is dan ook begrijpelijk, dat zij, toen
Denis openlijk werd uitgedaagd de
resultaten van zijn methode in het
openbaar te demonstreeren welwil
lend haar man ter beschikking stelde",
misschien in de hoop zich weer een
normalen echtgenoot te kunnen ver
werven, doch in elk geval zich dit
groote offer getroostend tot heil der
wetenschap en tot glorie van Frankrijk.
En zoo werd dan op 19 December 1667
in bijzijn van een groot aantal artsen
en professoren tot bloedtransfusie over
gegaan, met het resultaat dat het slacht
offer prompt overleed. Bij het daarop
volgend gerechtelijk onderzoek bleek
weliswaar, dat het aandeel der jeug
dige echtgenoote in het experiment
grooter was dan men had kunnen ver
onderstellen, daar zij aan de theorieën
van Patin een handje had
medegeholpen door haar man een dosis
arsenicum toe te dienen, doch zelfs deze ont
dekking heeft niet kunnen verhinderen,
dat de bloedtransfusie als directe doods
oorzaak werd aangemerkt en dat van
staatswege de transfusie als levens
gevaarlijk verboden werd. Daarmede
was in Frankrijk althans het vraagstuk
voorloopig van de baan.
De geschiedenis der geneeskunde
kent tallooze voorbeelden als het boven
staande, waar een toevallige omstan
digheid bij een fundamenteel experi
ment den vooruitgang der wetenschap
hetzij eeuwen heeft tegengehouden,
hetzij sprongsgewijze voorwaarts heeft
gebracht.
Eerst in 1824 werd het vraagstuk
der transfusie opnieuw ter hand ge
nomen en wel in Engeland door den
verloskundige Blundell. Hij is de eerste
geweest die de transfusie van mensch
op mensch toepaste. Naast mislukkin
gen en gevallen met doodelijken afloop,
waren zijn uitkomsten gemiddeld zoo
gunstig, dat opnieuw de aandacht van
Europa op het vraagstuk gevestigd
werd en men allerwege deze proeven
herhaalde. De zeventiende eeuw had
plaats gemaakt voor de negentiende
en een uitspraak van de Parijsche
Faculteit kon thans niet meer verhin
deren, dat de experimenten overal op
groote schaal ter hand werden geno
men. Een enthousiast voorstander was
de Duitsche chirurg Dieffenbach. In
den Fransch-Duitschen oorlog bleek
de groote moeilijkheid om op de slag
velden te komen aan menschenbloed,
daarom werd door Eckert zelfs de
raad gegeven, dat de soldaten een
schaap met blootgelegde slagaderen
op de ransels moesten medevoeren om
onmiddellijk het levensreddend vocht
bij de hand te hebben. Een raad die
meer goed bedoeld dan practisch was.
De resultaten met de bloedtransfusie
waren in het algemeen zoo weinig
bemoedigend, dat in 1883 de groote
Duitscher Von Bergmann, een chirurg
die 4 oorlogen achter den rug had, op
het internationale Chirurgencongres
de grafrede bij het transfusievraagstuk
hield. De autoriteit van Von Bergmann
was zoo groot, dat de belangstelling
voor het transfusievraagstuk weer
voor eenige tier
dween.
Tot het jaar
Landsteiner is .
proeven op mens
een ontdekking
menteele beteeker,
geheele transfusieu ..as,
dat bloed van een bepaalde diersoort
voor een andere diersoort niet onge
vaarlijk is. Tot 1900 had men evenwel
aangenomen, dat het bloed van een
diersoort voor elk exemplaar van de
zelfde diersoort ongevaarlijk zou zijn
en dat dus ook bloed van den eenen
mensch gelijksoortig zou zijn aan dat
van den anderen mensch. Landsteiner
nu ontdekte dat bloed van den eenen
mensch dikwijls, maar niet altijd, giftig
is voor een ander mensch. Bijvoorbeeld
het bloed van een persoon P is giftig
voor Q maar niet-giftig voor R, terwijl
het bloed van Q weer niet giftig was
voor R maar wel voor S en S geheel
ongevaarlijk bleek voor P, Q en R.
Door proefnemingen van Landsteiner
op enorme schaal bleken nu alle
menschen ter wereld, wat de giftigheid van
hun bloed ten opzichte van elkaar be
treft, in vier groepen te verdeelen te zijn.
De giftigheid uit zich hierin dat bloed
van den eenen persoon of liever de
roode bloedlichaampjes van den eenen
persoon door de bloedvloeistof (het
serum) van den anderen worden
samengeklonterd of met een aan de bacterio
logie ontleende term: geagglutineerd.
Wanneer een serum in staat is be
paalde bloedlichaampjes te
agglutineeren moet in het serum een zekere stof
zijn opgelost die deze werking veroor
zaakt. Laten wij deze stof a noemen.
Nu is deze stof a slechts in staat de
roode bloedlichaampjes te doen
samenklonteren wanneer zich in de bloed
lichaampjes een andere substantie be
vindt waarmede de stof a in reactie
kan treden. Wij illustreeren dit met
een beeld van Paul Ehrlich afkomstig:
om een gesloten deur te openen moeten
wij een sleutel hebben d. i. de stof a;
deze sleutel alleen is echter niet vol
doende, de deur moet een slot bevat
ten waarin deze sleutel past, d. w. z.,
de roode bloedlichaampjes moeten een
stof A bevatten (het slot) waarop stof
a past. Aan Landsteiner is nu gebleken,
dat onder alle menschen slechts twee
sleutels voorkomen: a en b, met de
daarbij passende sloten A en B, zoodat
op grond hiervan alle menschen zijn te
verdeelen in vier groepen, te weten:
Stof in het Stof in de Bloedgroep
serum bloedlich.
a B III
b A II
ab O I
O AB IV
Wanneer in een bepaald serum de
stof a aanwezig is, dan bevatten de
roode bloedlichaampies noodzakelij
kerwijze B, want wanneer zij A be
vatten zou direct agglutinatie ont
staan en het leven onmogelijk worden,
omgekeerd kan de stof b slechts te
zamen met A bij een persoon voor
komen. Passen wij dit toe op het pro
bleem van de bloedtransfusie, dan is
het duidelijk, dat een stof B niet inge
spoten mag worden bij iemand die b
of ab in het serum heeft en zoo kan
men alle mogelijkheden uit de tabel
afleiden. Groep I is de zoogenaamde
universal donor" zijn bloed kan bij
iedereen worden ingespoten, daar zijn
roode bloedlichaampjes A noch B be
vatten en dus niet geagglutineerd kun
nen worden, dat zijn serum ab bevat
is niet erg, daar deze agglutinen ab
slechts in bepaalde concentratie werk
zaam zijn en in het geval van bloed
transfusie de verdunning zoo groot is
dat geen agglutinatie meer kan plaats
vinden. Door de ontdekking van de
bloedgroepen zijn de voornaamste ge
varen der bloedtransfusie weggevaagd.
PAG. 15 DE GROENE No. 3303