Historisch Archief 1877-1940
DE BOTSING
hij weer laat! Vlug ging hij den hoek
net een bons vloog hij met zijn hoofd
.egen op. Een hoofd. Blond haar,
is algemeen gebruik sterretjes te
1 hoofd stoot. Rob zag er twee, dat
van het meisje. Wat een oogen !
excuseeren, zei Pardon" en wilde
aen, maar het gebaar naar zijn hoofd
..... .?us want zijn hoed lag op den grond. Wat
een oogen ! Zulke oogen had hij nog nooit gezien;
het meisje glimlachte een beetje pijnlijk, een beetje
guitig. Toen Rob zijn hoed opgeraapt had was ze
meteen al doorgeloopen; hij bleef haar staan na
kijken, hoewel zij er van achteren niet zoo bijzonder
uitzag. Nauwkeurig sloeg hij haar gade, ze droeg
een blauwe regenjas van geribd fluweel, haar haar
was lichtblond, maar ook weer niet zoo erg blond.
Ontegenzeggelijk had ze mooie beenen. Hij liep
haar een eindje na. Zou hij haar aanspreken?
Neen, dat was toch te gek, zooiets kon je toch niet
doen. Om een volgenden hoek verdween ze. Hoe
laat was het? Drommels, hij moest voortmaken,
anders zouden ze weer denken dat hij zich verslapen
had.
Maar Rob had zich allesbehalve verslapen, inte
gendeel, er was iets in hem wakker geworden. Wat
een oogen waren dat geweest ! Annie had niet zulke
stralende oogen, maar van die goede hondenoogen
die hem zoo bewonderend aankeken. Vroeger had
hij zich altijd erg aangetrokken gevoeld tot die be
wondering die uit haar oogen straalde, maar die
bewondering hield maar niet op. Annie bewonderde
hem in alles. Als hij haar iets uit een van zijn
lieveHngsboeken voorlas, keek ze hem aan of hij zelf de
schrijver was. Als hij een sigaret opstak zag ze hem
aan alsof hij een beroemde filmheld was. Als hij
iets vergeten had noemde ze hem een verstrooide
professor en lachte er om, als hij een schilderijtje
aan den muur ophing vond ze dat geniaal. Annie
was een goeie meid met goeie trouwe hondenoogen.
Maar eigenlijk was ze ook zoo stom als een hond,
als een goeie hond dan natuurlijk. Hij ging nou al
bijna een jaar met haar, dat was een heele tijd. Den
laatsten tijd had ze het er aldoor over dat ze zich
moesten verloven. Rob had geen reden dit niet te
doen, maar eigenlijk ook geen reden het wel te doen.
Het zou immers toch nog minstens twee jaar duren
voor hij genoeg verdienen zou om op te trouwen, hij
hoefde zich niet te haasten.
Bij de tramhalte bleef hij staan, hij nam een korte
rit, dan zou hij misschien nog op tijd op kantoor
zijn. Hij ging in den slingerenden bijwagen zitten,
leunde tegen het raampje en keek naar de meisjes
die voorbijkwamen. Net of hij verwachtte dat hij
het meisje van daarstraks weer zien zou. Voortdu
rend zag hij die oogen voor zich, ze waren tusschen
blauw en grijs in en hadden lange wimpers om de
felheid wat te temperen. Die oogen waren uitdagend,
zelfbewust, flink, oolijk, heerlijk, goddelijk, Rob
kon er geen woord voor vinden en dat hoefde ook
niet. Meneer?" zei de conducteur en Rob schrok
van zichzelf die hij vergeten was, gaf den man een
dubbeltje en sprong nog net op tijd uit de tram.
Op kantoor was het net zoo als op andere dagen,
maar zoo mogelijk nu nog saaier. Even machinaal
als de anderen deed hij zijn werk en dacht aan de
oogen waar hij zoo dichtbij was geweest, aan die
wimpers die de zijne misschien wel hadden aange
raakt. Jammer dat hij die botsing niet van te voren
geweten had, dan had hij er veel meer van kunnen
genieten. Wat een onzin dat hij pardon gezegd had,
en zij liep nog wel links.
's Avonds ging hij met Annie uit. Ze gingen weer
eens naar de bioscoop, twee uurtjes om uit te rusten,
om niet te hoeven praten en aan niets te denken.
Rob dacht aan niets, afgezien dan van zijn uiterst
oppervlakkige kennismaking van dien ochtend.
Met Annie zat hij in het cafétje. Annie had bruine
oogen, Annie kreeg zijn koekje. Honden eten ook
koekjes. Toch was ze lief. In zijn gedachten viel
Rob over dit woordje toch", en hij begon zich te
ergeren. Toen Rob een tweede kopje koffie wilde
bestellen zei zij: Toe Rob, laten we nou zuinig zijn,
des te eerder kunnen we trouwen. Neem jij er dan
maar een, ik hoef er geen meer." Rob zat zich van
ergernis op te vreten. Wie had er van trouwen ge
sproken? Ja, gisteren nog had hij dat zelf gedaan,
zooals zoo vaak. Je moet toch ergens over praten.
Hij bestelde nog n kopje koffie en gaf haar het
koekje en dan maar een slokje. Daarna bracht hij
haar naar huis en zoende haar achter de deur zooals
altijd. Even machinaal als zijn werk op kantoor,
dacht hij. Ja, Annie was doodgoed, en dat maakte
hem zoo geïriteerd. En toen Rob naar bed ging
stond het voor hem vast dat Annie een schaap was.
Den volgenden ochtend ging Rob iets vroeger van
huis en bleef bij den hoek staan wachten. Het meisje
kwam niet langs. Weer ging hij met de tram naar
kantoor, en weer ging hij met Annie uit. Annie had
een cadeautje voor hem gekocht. Een roode das.
Rob deed vriendelijk. Dat is lief van je. Maar
waarom. Ik ben toch niet jarig?" Ik geef het je
zoomaar, je hebt die das trouwens noodig. Vind je
hem mooi?" Natuurlijk vond Rob hem mooi en hij
gaf Annie een zoen. Maar verdorie nog an toe,
waarom moest zij hem zoomaar een cadeautje
geven ? Hij gaf haar toch ook niet zoomaar cadeau
tjes. Hij wilde heelemaal geen das hebben. Annie
was een goeie hond, een stom schaap. Ze liepen een
paar straatjes om, gingen op een bank zitten en
stonden al gauw weer op. Het is te koud", zei Rob
en Annie gaf hem, zooals altijd gelijk, al begreep
ze niet dat Rob er nog iets anders mee bedoelde.
Achter de deur zoenden ze weer en zei hij tegen haar
dat hij den volgenden avond verhinderd was omdat
hij naar de vergadering van den bond van kantoor
personeel moest. Hij zei maar wat en Annie vond
het jammer en goed. Thuisgekomen legde Rob de das
in een hoekje van de kast en keek er niet verder
naar om.
DE avond van de vergadering was een rustelooze.
Rob wist niet wat hij wilde, slenterde in de
buurt van den bewusten straathoek alsof hij ver
wachtte dat hij voor een tweeden keer tegen het
meisjes op zou botsen, en ging tenslotte naar een
caféteria waar hij zich ging vervelen achter een
glaasje voorburg. Tegenover hem zat een jongeman
met zijn meisje. Niet dat dat meisje er zoo bijzonder
aardig uitzag, maar hij was jaloersch op dien kerel.
Als hij gewild had, had Annie nu naast hem gezeten;
hij had niet gewild en was jaloersch omdat die twee
zoo prettig glimlachen konden. Annie zat nou
natuurlijk thuis en breide een pullover voor hem,
de goeiert. Hij voelde zich zoo eenzaam als hij ma«i-«
kon. De twee aan den overkant hielden elkaar bij
de hand vast, en hij had alleen maar een sigaret.
Juist toen hij bij de cassa stond om te betalen
kwam Toon binnen. Ha die Rob ! Blij dat ik je
weer eens zie. Ben je alleen?" Rob ging weer zitten
en moest uitleg geven waarom hij alleen was: Och,
we hebben een beetje herrie gehad, om ni\s. Maar
ze is zoo ongedurig den laatsten tijd. Het kind werkt
gewoon op m'n zenuwen, ze zeurt me over alles
aan m'n kop." Vol deelneming luisterde Toon. En
ik dacht nog wel dat het zoo goed ging tusschen
jullie; jullie zouden je toch verloven binnenkort?"
Weet ik veel. Weet je, eerlijk gezegd, ze kan me
geen lor meer schelen. Ik maak het af ! Ja, een jonge
klare." Hoe heb ik het nou met je?" zei Toon die
een en al verbazing was. Och ja, Annie is heel
aardig hoor, maar als je met een meisje wil trouwen
ga je toch hoogere eischen stellen". Wat voor
eischen dan? Ik begrijp je niet." Ik weet het niet,
maar dat is mijn zaak."
Samen zaten de twee vrienden nog wat te drinken
en te praten over andere onderwerpen. Zeg Rob,
heb je zin om Zaterdagavond op m'n fuif te komen ?
Ik heb een meebrengfuif op m'n zolder, we brengen
allemaal wat mee, wijn of jenever. Je ziet maar. Als
je zin hebt kan je Annie natuurlijk ook meebren
gen." Rob nam de uitnoodiging met beide handen
aan. Het stond al bij hem vast dat hij niet Annie
maar wel een kruik jenever zou meebrengen. En
zoo namen de vrienden afscheid.
Den volgenden avond, toen hij op weg was naar
Annie's huis, overdacht hij hoe hij op de meest
effectieve manier ruzie zou kunnen trappen. En
toen ze de trap afkwam wist hij het nog niet. Dag
m'n lieve Robbertje" zei ze met een zoen. Onuit
staanbaar was dat, altijd zei ze Robbertje en nog
eens Robbertje. Hij was toch geen klein kind? Ze
merkte zijn ergernis niet en begon opgewekt te
ratelen: Hoe was het gisteravond. Heb je ook een
woordje meegepraat?" Stom veivelend. Ze zaten
te zaniken over normalisatie van salarissen. Nou ja,
wat interesseert het je ook eigenlijk, het kan mij
niet eens wat schelen." Zeg Robbertje, laten we
naar je kamer gaan. Je moet me weer wat voorlezen
van dien Husk, hoe heet hij ook weer?" Schei toch
eens uit met dat eeuwige Robbertje. Je weet dat ik
dat niet kan uitstaan, dat idiote aanstellerige
naampje. Ik heet Rob Rob Rob, iedereen noemt me
zoo." Maar ik ben toch niet iedereen, voor jou
toch niet. En Rob, waarom heb je m'n das niet
aan?" Welke das? O die, die vind ik niet mooi. Te
opzichtig." HèRobbertje, meen je dat. Dan zal ik
hem ruilen, we zullen hem samen gaan ruilen. Zeg,
we loopen de verkeerde kant uit." Ik ga niet naar
m'n kamer, laten we maar de stad in gaan." Rob's
toon was langzamerhand bepaald onvriendelijk
geworden, zoodat Annie hem vroeg Wat is er toch
met je, is er iets vervelends gebeurd?" En Rob zei
dat er niets vervelends gebeurd was en dat er niets
met hem was en dat zijzelf blijkbaar uit haar
humeur was en dat ze niet zoo moest zeuren en dat
hij wel andere dingen aan zijn hoofd had. Dat
laatste was waar. In een stil hoekje van een caf
daalde de temperatuur van zijn liefde voor Annie
tot het absolute nulpunt. Rob zei dat hij er den
iaatsten tijd veel over nagedacht had, maar dat ze
voorloopig toch niet aan trouwen konden denken.
En dat lange verlovingen uit den booze waren. Het
kon nog wel vier jaar duren voordat hij genoeg
verdiende. Hij hield wel van haar, maar trouwen
was iets waar heel wat bij kijken kwam. Het was
maar beter dat ze elkaar voorloopig niet zagen, hij
zou zich dan beter op zijn werk kunnen
concentreeren. En misschien. .. .
Er is geen harder woord dan het woordje mis
schien", dat vaak eindelooze tranenstroomen ver
oorzaakt. Annie nam haar zakdoekje en liet de
tranen vloeien, en Rob troostte haar met het woordje
misschien" in alle schakeeringen. Hij bracht haar
naar huis en nam met een kus afscheid van haar.
En weer troostte hij haar, want het afscheid hoefde
immers niet voor altijd te zijn.
ROB stond den volgenden ochtend weer bij den
hoek, en tusschen twaalf en twee ook. Een
paar keer zag hij een meisje met nogal blond haar
in een blauwe regenjas van geribd fluweel. Een
paar keer nam hij zich voor zijn hoed af te nemen,
Pardon" te zeggen en nog een paar andere dingen
die hem achteraf ietwat idioot voorkwamen. Maar
telkens was ze het niet. Rob gaf het niet op, hij zou
blijven zoeken totdat hij haar gevonden had, ook
al zou het jaren duren.
De avond van het fuifje slaagde buitengewoon.
Iedereen was gekomen en iedereen had wat mee
gebracht. Rob Bols. Hij danste veel en er was een
meisje waar hij het meest mee danste en waarmee
hij op de divan zoo'n beetje mee ging flirten. Olga
heette ze. Het was een schat, ze was te goed om
mee te flirten; maar op een feestje kan je toch niet
aan een liefdesverklaring beginnen? Die zou nie
mand gelooven. Op een feest mag iedereen iedereen
PAG. 16 DE GROENE No. 3303