Historisch Archief 1877-1940
~ -jen, en iedeict.ii uuuui... _. ^en gek,
natuurlijk altijd uiterst charmant. Maar Rob vond
Olga zoo aardig dat het hem moeite kostte om
on'ekunsteld charmant te zijn zooals het hoort.
Daar-\ ook danste zij veel te veel met anderen. Rob
?< een beetje stil, h;'j had opeens een hekel aan
«ittejrende jazzplaten en de schijnvertooning
<£e uitgestreken gezichten. Olga was een
schaf? ie \ek wel een beetje op het meisje waar hij
tegen opgebotst was, .maar zulke mooie oogen had
ze toch niet. Ze dan.'.te aldoor met een kwal van een
kerel die haar demonstratief het hof maakte. Rob
dronk nog een glaasje, toen kreeg hij er opeens
genoeg van en kneep uit.
Eenzaam liep hij over de donkere kade. Een ont
zaglijk medelijden met zichzelf overviel hem. Hij
was ook wel erg eenzaam. En in zijn eenzaamheid
"ging hij op een bank zitten; de leegte van de bank
vergrootte zijn verdriet. Met tranen in de oogen keek
hij naar de treuresschen aan den overkant van het
{ water en dacht na over het leven. Het leven was
; grootsch, hard en wrang. Nu wist hij pas wat het
beteekende, te lijden onder een ongelukkige liefde,
een ongelukkige groote liefde. Hij kreeg het koud,
snoot zijn neus die klonk als een misthoorn, en
wandelde naar huis. Telkens kwam Annie hem voor
den geest, maar toch had hij met zichzelf meer
medelijden.
Hij werd met hoofdpijn wakker en bleef den halven
Zondag.ia bed liggen, 's Middags ging hij de straat
«> zonder doel en verveelde zich. Onwillekeurig was
hij in de buurt van Annie's huis gekomen; toen dat
tot hem doordrong keerde hij zich geërgerd om. Al
die Zondagsche opgedirkte menschen maakten hem
hrisch, al-die opgepoetste pa's en ma's met hun
con\ fectiekinderen en stroomlijnkinderwagens die het
wekelijksche hoogtepunt van hun bestaan vierden
in hun wandeling door een doodelijke verveling.
Bah, de menschen konden voor zijn part allemaal
opvliegen. Rob ging een cafétje in om zijn kater weg
te drinken. En dien avond zat hij zich in de bioscoop
te ergeren aan een film waar de liefde van een leien
dakje ging.
DE volgende dagen ging Rob niet meer wachten
bij den straathoek, dat gaf toch niets. Hij
dacht aan Olga. Toen kreeg hij van een vriend twee
vrijkaartjes voor een tooneelstuk. Wie hij mee zou
nemen wist hij nog niet, misschien Annie. Tegen
etenstijd bladerde hij in de telefoongids en belde
Olga op. Ze was verbaasd of deed maar zoo, maar
ze wilde graag.
Hij haalde haar af. Ze liepen naast elkaar. Rob
t wilde haar een arm geven maar durfde niet goed.
Ze waren trouwen:» ?' vlak bij de tramhalte, het
was de moeite niet meer waard. De tram was vol;
een keurig heertje stond voor Olga op. Waar be
moeide die vent zich mee ? Nu kon hij niet met haar
praten en moest dien vent ook nog dankbaar zijn.
Onderweg hadden ze nauwelijks een woord tegen
elkaar gezegd. In den schouwburg voelde Rob zich
bijna gelukkig; in de pauze, bij het kopje koffie
praatten ze over het stuk. Ze waren het roerend
eens, Olga was intelligent en critisch, en wat zag ze
er mooi uit! Rob knikte minzaam terug toen een
paar kennissen hem begroetten. Hij zag de goed
keurende blikken van de menschen op zich gericht.
Olga was een verschijning. Na afloop liepen ze ge
armd naar haar huis. Bij de voordeur gebeurde
niets.
-?K~. dien avond was er een nieuw hoofdstuk in
Rob's leven begonnen, vond hij. Er kwamen meer
van die avonden. En Zondagen. Toen ze eens op een
wandeling langs van die lieve knusse landhuisjes
liepen zei zij: Wat een mooie namen hebben die
huisjes toch. Stel je eens voor dat wij. .. ., dat er
een huisje was dat Robolga heette." Wat zou
dat?" zei Rob, en hij durfde haar niet goed aan te
kijken. Langs den langen weg was een berm met
^acht gras. Daar gingen ze zitten om uit te rusten.
Dftar gingen Rob en Olga zich de gelukkigste
menl schen van de wereld voelen.
Over een jaar zouden ze trouwen, zoo mogelijk
og eerder. Rob zou om opslag vragen en het
najtuurlijk krijgen. Hij kreeg het, al was het dan maar
nntig gulden. Om het te vieren gingen ze samen
de stad eten, heel duur met wijn. En dien avond
twamen ze langs den straathoek. Toen zei Olga:
g, hier op dien hoek is me een poosje geleden
ooiets geks gebeurd. Er kwam een man om den
oek en die botste met zijn hoofd tegen het mijne.
et moet je maar gebeuren, ik had er een blauwe
pk van. En onbeschoft dat hij was, hij zei geen
[>e of ba en bleef me na staan kijken." Rob bleef
an. Wat is er?" Niets, mijn schoen is los." Hij
Hemelde aan den veter en ze liepen we;r door. Hij
keek haar aan, was zij dat ? Waren dat haar oogen
geweest? Rob roerde zijn gevoelens door elkaar.
M hij nu eigenlijk werkelijk verliefd op haar was,
LÜlat wist hij niet. En toen hij haar thuis gebracht had
'was hij weer verschrikkelijk eenzaam.
Den volgenden avond zat Rob weer bij Annie.
OTTO DEN DEYL
Cr-\i V ^-^ U 'M U \^S US^ U-3 U» Vl£&USJ l*^ IS» USJ
BARON VAK HilNCilH&USENjr.
TALENTEN heeft men of men
heeft ze niet. Naast vele andere
dingen heb ik mij altijd verheugd in
het bezit van tallooze talenten die ik
dan opk niet braak heb laten liggen
inzooverre ze mij te pas kwamen. Een
dezer begaafdheden heeft gedurende
de eerste helft van mijn leven in de
diepste diepten van mijn ziel geslui
merd, totdat zij op zekeren ochtend
ontwaakte, ik moet bekennen tot
mijn niet geringe verbazing.
Op dezen ochtend liet ik mij door mijn
kamerdienaar scheren zooals ik dat
iederen ochtend doen liet. Terwijl het
welige schuim mijn edele gelaats
trekken bedolf, staarde ik in den
spiegel. Ik wachtte op mijn secretaris
die mij ouder gewoonte altijd het
ochtendblad tijdens het scheren voor
las. Om de een of andere mij onbe
kende reden liet de man wat lang op
zich wachten. Ondertusschen om
speelde een in den geslepen
spiegelrand geschifte zonnestraal den
volumineuzen neus van mijn kamerdienaar
die het zoojuist aangezette mes in
zijn opgeheven hand hield. Alle kleuren
van den regenboog waren op zijn neus
vertegenwoordigd; vol verbazing keek
ik den niets vermoedenden man aan
door den spiegel. Hij verroerde geen
vin en bleef als een wassen beeld
staan. En toen ik in den spiegel de
wilskrachtige stralen zag die aan
mijn beide oogen ontsproten, begreep
ik dat deze stralen een hypnotische
werking moesten hebben. Mijn secre
taris kwam binnen en las mij de
courant voor, en toen ik hem na de
laatste pagina weggestuurd had,
was mijn kamerdienaar nog steeds een
wassen beeld. Ik liet mij mijn ontbijt
brengen en het opgedroogde schuim
van mijn gezicht afvegen; voortdurend
bleef ik den goeden man aanstaren.
Dat hield ik een heelen tijd vol, het
gezicht van mijn gefixeerden barbier
werd zoo wit als zijn jas en op den
langen duur begon hij zelfs te ver
mageren. Deze symptomen verhinder
den hem evenwel niet stokstijf te
blijven staan. Ik herinner mij niet
hoe lang dit experiment geduurd heeft,
maar toen ik zag dat het gepolijste
staal van het scheermes plotseling
begon te roesten, sloeg ik mijn oogen
neer. Mijn kamerdienaar excuseerde
zich dat hij me zoo slecht ingezeept
had en deed dit nog eens overnieuw,
zich verbazende over de lengte van
mijn baard. Hij bleek zich niets van
het experiment te herinneren, maar
ik was een ervaring rijker.
Enkele dagen later maakte ik voor
het eerst gebruik van mijn talent als
hypnotiseur. Ten huize van den Mar
kies De Languisse werd ik
uitgenoodigd op een groot diner. Natuurlijk
liet ik mij niet onbetuigd omdat de
wijnen van den markies even goed
zijn als de conversatie aan zijn tafel
slecht is. Het is natuurlijk een goede
gewoonte om tijdens een diner niet
alleen voor de voeding van het lichaam
zorg te dragen, maar ook voor die
van den geest. Deze laatste wordt
doorgaans aangeboden door de naaste
tafelgenooten, is als regel onverteer
baar en bederft bovendien den eetlust.
Toen ik dan ook goed en wel aan tafel
gezeten was en mij gedurende de
eerste gangen geënerveerd had over
alle holle frases die tijdens de toe
spraken te berde werden gebracht
(ik zelf sprak niet), begon ik het
gezelschap te hypnotiseeren. Door mijn
gedachtekracht en met mijn energieke
blikken bracht ik iedereen in den waan
genieten. Toen ik verzadigd was stond
ik op, en ik dwong de gasten zulks ook
te doen en langs den muur te gaan staan.
Het was mij eens ter oore gekomen
dat de markies De Languisse zijn per
soneel zeer slecht behandelde. Daarom
liet ik zijn bedienden, zijn butlers en
zijn keukenpersoneel aan den disch
plaats nemen om de nog rijkelijk voor
handen zijnde spijzen en dranken te
consumeeren. De markies werd paars
van verontwaardiging maar kon geen
woord uitbrengen wegens den in zijn
mond versteenden aardappel. Het per
soneel deed zich te goed, zwijgend aten
de lakeien, de in rose en wit gestreepte
jasjes gekleede knechts en de goed
gemutste koks alles op. Ik wist het
zoo ver te brengen dat de markies zijn
duurste sigaren aan zijn onderge
schikten presenteerde en vervolgens
in zijn wijnkelder afdaalde om daat
eenige flesschen van zijn kostbaarste
likeuren te halen. Ik liet den markies
dat de aardappels die zij in den mond
genomen hadden in steenen waren
veranderd. Niemand durfde meer te
slikken, niemand kon meer een woord
zeggen. Daarom deed ik dat; ik stak
een toast af waarin ik de gasten stuk
voor stuk uitnoodigde voor een
zesdaagschen f eestmaaltijd te mijnen huize.
Met bolle koonen keken de gasten mij
aan, terwijl ik een zeer goeden indruk
maakte waren ze niet in staat mijn
vorstelijk aanbod te accepteeren. Ver
volgens liet ik mij de kostelijke gerech
ten goed smaken en liet mij het eene
glas na het andere inschenken, de eene
flesch na de andere. Voortdurend bleef
ik de gasten aankijken en kon onbe
lemmerd van mijn lievelingskostjes
Menschen van tegenwoordig (3)
De klant
RUSTIG en volkomen storingvrij
hadden wij op zijn kantoor zitten
praten. Het gewone gesprek van den
dag, zooals er dagelijks millioenen ge
voerd worden tusschen de muren van
huiskamers en op stille kantoren onder
menschen, die het niet druk hebben
en zoo'n beetje de kantoor-uwn ver
pulveren.
Wij hadden al 'n sigaar gerookt en
de jongste bediende had in het nabije,
bevriende cafétje reeds meerdere kopjes
koffie gehaald, koffie mét klontjes en
met kannetjes room of iets, dat er op
geleek. Zoo was een gedeelte van den
uchtend in kalmen vree voorbij ge
gleden en als inderdaad tijd geld ge
weest ware, dan hadden wij dien
gezegenden morgen zeker bergen gelds
vergaard, want we hadden al den tijd. ..
Heb jij hetdruk in je zaak?"vroeg hij.
Dat zie je," was mijn antwoord,
eenigszins cynisch. Als ik klanten had,
zat ik niet hier !"
Wat zei je?" vroeg hij verwonderd.
Ik herhaalde mijn antwoord: Als
ik klanten had, zat ik niet hier !"
Hij keek me aan en maakte daarbij
een niet al te snuggeren indruk.
Wat zijn dat?" vroeg hij en hij
keek tot me op, of ik Chaldeeuwsch ge
sproken had of Arabisch, oud-Celtisch
of op zijn minst toch wel Grieksch, alle
talen, die hij alleen maar van hooren
zeggen, en dan nog slechts van uit de
verte, kende.
Toen scheen hem plotseling een
licht op te gaan en hij zat voor zich
uit te filosofeeren: ,,'n Auto. .. . dat
herinner ik me nog van vroeger
jaren. .. . sigaretten, neen sigaretten
zijn gasten zelf inschenken, alle aard
appels smelten en de gasten drinken,
waarbij ik hen suggereerde dat zij
zeepwater dronken. Voortdurend list
ik den markies nieuwe flesschen halen
en inschenken. Het personeel dronk
met echte levensvreugde en begon aan
de tafel te zingen. Uren lang dronken
de gasten zeepwater, totdat de kelder
leeg was. Den markies stond het
schuim op de lippen. Of het door mijn
volmaakte suggestie kwam dan wel
door zijn woede, weet ik niet. Ten
slotte hield ik een vriendelijke
afscheidsspeech waarin ik zei dat het mij ten
zeerste speet dat de gasten mijn
uitnoodiging voor een zesdaagsch
diner niet hadden aangenomen.
niet, 'n sigaret dat staat me voor. .. .
maar klant, zei je toch? neen,
klant, dat woord ken ik niet. .. .
Klant. .. . klant. ..." Hij dacht zicht
baar na en trok voorzichtig alle laatjes
van zijn geheugen open. Toen fleurde
hij op. Wacht eens", zei hij met een
triumphantelijken glimlach, alsof iets
uit een vorige incarnatie tot hem
kwam, ik geloof, dat ik er ben. . . .
'n klant. .. . vroeger, vroeger, hél
lang geleden. .. . mijn grootvader. . . .
neen, het is langer geleden. .. . mijn
overgrootvader. ... nu ben ik er echt:
'n klant o ja, dat waren in vroeger
tijden van die lieden, die belden je
op. .. . gunst ja, dat is waar ook: 'n
telefoon!. .. . die belden je op of jij
belde hen op en dan kreeg je een oH»r
ja 'n order heette dat ja, ja.
'n klant, gunst daar zou ik heeleriaal
niet meer aan gedacht hebben 'n
klant, da's waar óók 'n klant. .. .''
Mt
-' DE GROENE No. 3303