Historisch Archief 1877-1940
EEN REIS NAAR ROME VOOR HON
VOOR het overgrote deel is het reizen in onze
tijd verworden tot iets wat weinig meer
gemeen heeft met het trekken der vroegere
dagen, al is men nog steeds gaarne geneigd de
infinitieven dezer beide verba aaneen te schakelen.
De snelheid onzer communicatiemiddelen maakt
het onmogelijk zich van een bepaalde plaats naar
elders te begeven op een wijze, die zelfs maar in de
verte herinnert aan hoe dit voorheen geschiedde.
Voor het ongeregelde, maar daarom ook bekoorlijke,
van toen is een stiptheid in de plaats getreden,
waarvan de nuchterheid ons vrijwel allen zo beheerst,
dat velen zich ergeren, wanneer het geheel een
enkele keer niet als een uurwerk loopt. Verveling
vervangt avontuur en over niets schijnt de reizende
mens van heden zich zo te verheugen, dan het
langste traject in de kortste tijd af te leggen. Af
standen verdwijnen, weekeindjes nemen de plaats
in van tochten, die vroeger met drie dagen reizen
aanvingen en weinigen worden er gevonden, die
hun belevenissen al reizende te boek stellen. Velen
hebben geen oog voor de verscheidene genoegens
van het reizen op zichzelf, zodat men de stelling zou
kunnen verdedigen, dat niet alleen ,,te leven",
maar evenzeer, ,te reizen"talent vóóronderstelt.Moge
deze uitspraak sommigen te gewaagd lijken, zij is
toch, hoewel voortvloeiend uit het heden, partieel
tevens op het verleden gebaseerd. De grote reizigers,
de trekkers naar een te voren opgezet plan, leven
in het voorbije. Reeds voor eeuwen hebben zij hun
verhalen geschreven, menig lezer heeft zich aan
hen verkwikt, velen hebben ervan geleerd.
Het reizen was de meesten hunner een kunst
en zij beoefenden deze op werkelijk voorname
wijze.
Ook ons land telt verschillende dezer trekkers
en onder vele anderen is er dan in de negentiende
eeuw de bekende Dr. Jan-J. F. Wap, die voor
honderd jaar een reis naar de stad aan de Tiber
ondernam en daarvan verslag deed in een tweedelig
werk, dat onder de titel Mijne Reis naar Rome,
in het Voorjaar van 1837 te Breda bij F. P. Sterk
in de jaren 1838 en 1839 het licht zag. Stel u voor
een boek in het bekende octavo-formaat dier dagen,
twee kloeke banden compres, gedrukt, te samen
tellend een 650 bladzijden, waaraan toegevoegd een
honderdtal pagina's aantekeningen en bijlagen.
Wie der tegenwoordige snel-lezers schrikt er niet
van ? Verdroeg men heden ten dage den schrijver,
die het wagen zou over een persoonlijke reis, voort
gevloeid uit individuele motieven en met nagenoeg
uitsluitend privé- ontmoetingen, zeven honderd
bladzijden vol te schrijven ? En zo al, wie wijst
den uitgever aan,die het boek zou durven brengen ?
Inderdaad, Wap's Reis naar Rome behoort in alle
opzichten tot het verleden. Heden geschreven
vond zij uitgever, koper noch lezer. Evenwel de
mensen voor honderd jaar waren anders. Zij zagen
in dit werk een aanwinst, prezen zijn verschijning
en genoten van het gebodene. Wekt dit verbazing,
het is bij nader toezien niet zo vreemd als het schijnt.
Verplaats u in de tijd van toen, neem daarna het
boek in handen en het zal ook u blijken, dat het
verschillende onverwachte en daarom dubbel treffen
de aspecten bezit, welke men er op het eerste gezicht
niet in verwacht.
De schrijver van dit boek was een merkwaardige
figuur. In het eerste jaar van het koninkrijk Holland
onder Lodewijk Napoleon geboren (1806) en over
leden aan de vooravond van de omwentelingen der
jongste eeuwende (1880), kwam hij nog jong
in aanraking met Bilderdijk, wiens vertrouwen en
vriendschap hij spoedig wist te verwerven. Studerend
aan de Gentse Hogeschool nam hij deel aan de
Vlaamse beweging, aanvaardde later een betrekking
als leraar aan de koninklijke militaire Academie
te Breda, om nadien ambteloos te leven. Zér werk
zaam richtte hij enkele periodieken op, werkte een
tijd lang voor de dagbladpers en gaf naast veel
andere dingen een gedenkboek met betrekking
tot de inhuldiging van Willem II uit. Van
zijn eigen hand verschenen verschillende dicht
bundels, daarnaast vertaalde hij enkele buitenlandse
auteurs, terwijl hij bovendien een aantal nagelaten
bundels van Bilderdijk over wien hij ook een
boek schreef het licht deed zien.
Gaat men de lijst zijner geschriften na, naar
aanleiding van een door Wap aangeboden verzame
ling zijner werken verschenen in de Handelingen
der Leidse Maatschappij van 1876, dan staat men
meer dan verbaasd over de omvangrijkheid en ver
scheidenheid van een en ander. Evenwel ook hier
geldt het wordt eikenschors bij het pond gewogen
men weegt kaneel bij 't lood". Hoe beminnelijk
de man geweest moge zijn, hoezeer zijn roem
als causeur geschitterd moge hebben, niet
tegenstaande zijn onmiskenbaar zeldzame
belezenheid heeft hij toch geen werken geschonken,
welke zijn eigen dagen overleefden. Slechts zijn Reis
naar Rome onbetwistbaar zijn voornaamste
boek heeft de aandacht kunnen blijven boeien.
En ook g l beleefde dit werk geen herdruk, velen
toch kennen het van naam en niet weinigen
namen het, al doorbladerend, t;r hand.
Waps reis valt nog precies in het tijdperk vóór
de spoorwegen en wanneer hij dan ook daarover
opmerkingen maakt zijn zij van afwijzende aard.
In België, waar hij in vijf kwartier van Antwerpen
naar Brussel rijdt, is hem de stoomwagen" te snel
en elders, in de toekomst blikkend, vreest hij dat
met de algemene invoering van het treinverkeer
het reizen gelijk hij het ziet voorbij zal zijn.
Vanuit zijn standpunt heeft hij gelijk. Voor hem
staat reizen gelijk met leven en voor het laatste is
tijd even bevorderlijk als overdreven snelheid ver
werpelijk. Hij zoekt vooral ontmoetingen en stelt
ze op hoge prijs, hij laat geen minuut voorbij gaan
en betoogt herhaaldelijk, dat men mensenkennis
het best al reizende opdoet. Zijn reizen is leven en
den auteur die het laatste met het eerste vergeleek,
geeft hij dan ook schoon gelijk. De voornaamste
zijner taferelen het woord is van Wap vindt
hij de bezoeken en kennismakingen, hetzij ten huize
van grootheden, hetzij al rijdend in de diligence of
met den vetturino. Elke voetstap die hij zet is
bepaald, zijn schreden zijn steeds naar een doel
gericht en waar hij dan ook tracht te flaneren"
gaat dit hem zo slecht af, dat men dit, hier door
hem zelf gebezigde, Franse woord kwalijk op zijn
omwandelingen" durft toe te passen. Hij geniet
het is onmiskenbaar, maar het didactische gaat
hem toch voor alles. De zeven maanden aan zijn
reis naar de eeuwige stad besteed, waarvan hij er
drie ter plaatse vertoeft, heeft hij werkelijk niet
in ledigheid doorgebracht. Niets is aan zijn aandacht
ontsnapt en bijna voet voor voet kunnen wij hem
volgen, vanaf het moment dat hij de huisdeur achter
zich dichttrekt, tot het ogenblik dat hij de sleutel
er weer insteekt om ze te openen.
Na een korte inleiding over het reizen op zich
zeker niet minder merkwaardig dan de narede
tot het eerste deel, die daar strekt voor een anders
gebruikelijke, maar gewoonlijk ook schaars gelezene,
voorrede ! voert ons de schrijver door Belgi
per diligence naar Parijs, waar hij o.a. De Lamartine,
De Amsterdamsche venters
Een bespreking van het proefschrift van Dr. V. R. A. D. Huberts
door Dr. E. van Hinte
DE Sociografie houdt zich bezig met een sociale
groep of groepen. Heel wat Sociografische
monografieën zagen reeds het licht. Vooral aan de
Amsterdamsche Universiteit is, onder leiding van
den Hoogleeraar ter Veen, den opvolger van
Steinmetz, heel wat gepraesteerd en, laten wij dit
er aan toevoegen, heel wat goeds. Wij zullen ge
legenheid vinden daarop terug te komen.
Het boek van Mejuffrouw Dr. Huberts neemt in
de tot nog toe verschenen sociografische mono
grafieën wel een heel bijzondere plaats in. Het is
van folkloristisch belang en heeft daarmede
beteekenis voor den Neerlandicus, die zijn taalkennis
nu eenmaal uit den levenden mensch put. En
zouden venters iets" toevoegen aan onze
taaischat? Prof. Bolland zei eens tegen een vreemde
ling, op een markt wijzende: Daar wordt de
Nederlandsche taal gemaakt". Het is over
dreven, maar er schuilt een kern van waarheid in.
Wij gelooven ook, dat de venters invloed op onze
taal uitoefenen.
En dan is het boek van uitermate groote
beteekenis voor den psycholoog. Het deel van het boek,
dat over de psychologie van den venter handelt, is
wel het belangrijkste deel van het boek. Waarlijk
niet alleen kwantitatief, daar wordt niet naar ge
rekend, al neemt het zoo ongeveer de helft van het
boek in. Neen, vooral kwalitatief. De heele waarde
van het boek is in dat hoofdstuk, althans naar onze
meening. Dat er in Amsterdam een
ventverordening is, dat daarover geweldig veel strijd is ge
voerd, dat hij voor een goed deel verblind was, die
strijd, doordat hij een gevolg was van sociale en
politieke driften en dat hij heftig was door het
emotioneele karakter van den venter, wij lazen het
met belangstelling, constateerden met voldoening,
dat de schrijfster geen moeite spaarde om er alles"
van te weten te komen, doch constateerden ook,
dat dit deel en wat er mede samenhangt, haar
wezenlijke belangstelling niet had en heeft. De
eerste vier hoofdstukken, die den straathandel in
vroegere tijden, de stedelijke venters en de pro
blemen die zij oproepen, het tot stand komen van
de Amsterdamsche Ventverordening en de Amster
damsche venters als sociale groep (voor dit, vierde
hoofdstuk, maken wij ten deele een uitzondering)
zijn alle heel prettig om te lezen, vlot geschreven
als zij zijn, zouden zij ook in een krant kunnen voor
komen.?Zij zijn knappe stukjes journalistiek.
Wij voegen hier aan toe, al is het misschien over
bodig: zij mochten natuurlijk in het boek niet ont
breken. Zij zijn echter decor.
Dr. Huberts openbaart in het 5e hoofdstuk,
blz. 131 e.v. wat zij kan. Hier laat zij zien, dat het
haar om den venter gaat, om de groep, waarin hij
leeft. Zij heeft niet zoo maar eens een boek over
de venters geschreven, neen, zij heeft hen bestu
deerd in hun leven. Zij, de groep, zijn (is) voor
haar studie object. Dr. Huberts bekeek hen, om
welke redenen dan ook, met bijzondere belang
stelling, met rationeele nieuwsgierigheid.
ledere gelegenheid om den venter in zijn
beroep, bij de in- en verkoop van zijn waar gade
te slaan werd aangegrepen. Zo hebben wij o.a. een
maand lang iedere dag de bloemenveiling, waarop
de venters kochten, bijgewoond. Verder deed de
gelegenheid om den venter alleen en tussen zijn
collega's te bestuderen, zich ruimschoots voor.
Tijdens onze sociografische enquête werd ge
durende meer dan een maand, iedere dag van
9?5 uur, de venter als persoon en in de kleine
groep der wachtenden, tijdens het beantwoorden
der vragen en daarna bij het vervullen van admi
nistratieve formaliteiten, geobserveerd. Ook kon
gedurende de jaren van onze studie de groote groep
worden gade geslagen wanneer door plotselinge
slechte weersomstandigheden de venters genood
zaakt werden in grote getale financiële hulp te
vragen aan het Bureau voor Maatschappelijke
Steuu. Tevens werd door bezoek aan ventersver
gaderingen een indruk verkregen van de
groepsmentaliteit en haar uitingen".
Huisbezoeken, zij het korte, werden gehouden,
veel werd het interview gebruikt, met allerlei
ambtenaren en met de politie werden gesprekken
gehouden, voorts ook met bestuursleden van
ventersorganisaties, met grossiers op de centrale
markt, en met bedienden op de veilingen".
Zou Dr. Huberts van haar onderwerp gehouden
hebben ? Stellig ! Zij heeft zich in de ventersgroep
verdiept, als nooit iemand nog voor haar deed. In
de Amsterdamsche ventersgroep, wel te verstaan,
die de belangrijkste vormt van ons land, al vormt
ook zij, noch in socialen, noch in economischen
zin een eenheid.
Mejuffrouw Dr. Huberts heeft aan haar karakter
beschrijving van den venter een wetenschappelijke
basis gegeven, door gebruik te maken van de toon
aangevende litteratuur. Gaarne hadden wij ook het
boek van Hellpach daarbij gezien.
Het karakter van den venter? Dr. Huberts poogt
het ons volledig kenbaar te maken. Teneinde het
onderzoek overzichtelijker te maken, volgt hier
onder een opsomming van de meest geconstateerde
karaktertrekken" (blz. 136 en 137). Zullen wij
citeeren ? Het is aanlokkelijk, maar wij doen het
niet, omdat de opsomming te uitvoerig is.
De karaktertrekken worden getoetst aan de
indeeling van Heymans, zooals deze zijn opgenomen
in diens Inleiding tot de speciale psychologie".
De venters blijken emotioneel en actief te zijn en
veelal primair functioneerend; dit laatste wil
zeggen, dat voorstellingen of aandoeningen als
regel niet lang bij hem nawerken, hoewel zijn vrees
achtigheid, stugheid of wantrouwen, zwaarmoedig
heid (die sterk met weersomstandigheden of ver
wachte weersomstandigheden samenhangt), vol
harding en doorzettingsvermogen en de sterke
mate waarin hij berekenend is, toch op een sterke
nawerking wijzen.
PAG. ?) DE GROENE No. 3303