Historisch Archief 1877-1940
Letterkundig leven
EEN HISTORIE UIT MÉMOIRES
DE geschiedschrijver van de toekomst zal het
gemakkelijker hebben dan zijn voorgangers,
heb ik dikwijls 'hoeren opmerken. Inderdaad, men
kan met de technische middelen, die wij bezitten
en die voortdurend zullen worden vervolmaakt, zeer
veel historische momenten" vastleggen door
photo, film, phonograaf e.d. Het zal over eenige
honderden jaren wellicht duidelijk waarneembaar
zijn hoe wij, antieke lieden van 1940, eruit zagen,
hoe wij ons bewogen door de straten, in kamers en
vergaderzalen, hoe wij het Nederlandsch uitspraken
en wat precies op die en die belangwekkende stonde
door een onzer woordvoerders werd gezegd.
De historie tusschen twintigste en dertigste eeuw
na Chr. behoeft voor het eerst niet uitsluitend uit
vergeelde documenten gereconstrueerd te worden.
Alle middelen van uitdrukking, waarover wij be
schikken, naast de technische, schijnen er op be
rekend natuurgetrouwer weer te geven wat op het
huidig moment leeft en geschiedt dan de vroegere.
De schrijftaal heeft de spreektaal en wederkeerig
deze gene dichter genaderd. De beeldende kunst
doet meer dan synthetisch en in den hoogsten graad
van volkomenheid het omringende vereeuwigen,
zij brengt de accenten aan van het bewegende, zij
is grootendeels van het statisch in het dynamisch
stadium verkeerd.
Dat wat de bekoring vormt der geschiedvorsching
tot dusver, het element der verbeelding, zal zich in
de toekomst nauwer grenzen zien toegewezen.
Minder noodig dan tot dusver zal het zijn om, twee
eeuwen teruggaande, zich te bezinnen op een men
taliteit, die alle documenten ten spijt, toch nimmer
geheel doorgrondelijk wordt en telkens ruimte over
laat voor de spelingen der fantasie, voor een gefan
taseerde aanvulling van nuchter getrokken psycho
logische conclusies. Nog minder zal de verbeeldings
kracht stof vinden in het uitdenken van plastische
verbeeldingen: hoe liepen, hoe stonden, hoe spraken
onze voorouders, hoe waren zij gekleed, welk ver
schil maakte het in den bouw en de beweging hunner
handen, dat ze in plaats van sigaretten te rooken,
de lange pijp smoorden of snoven. In hoeverre is de
korte-rokkendracht der vrouwen van invloed
geweest op haar loop en haar spontane en bestu
deerde bewegingen ? Wat was daarentegen de uit
werking der crinolines, die zonder twijfel eenmaal
het vrouwelijke schrijden tot een ruischend
voortschuiven neutraliseerde.
Dit alles is voor den geboren schrijver een oefen
terrein voor de verbeeldingskracht, het geeft een
bizondere bekoring aan den arbeid: terug te scheppen
uit het verleden, den verstorven klank weer te doen
galmen, de verdofte kleuren te doen opglanzen,
opnieuw leven in te blazen aan wat in den dood is
verstijfd.
In dit dichterlijk bedrijf nu, een specialiteit als
men wil, heeft Jo VAN AMMERS-KÜLLER, van wie bij
J. M. Meulenhoff te Amsterdam een nieuw boek
,,ELZELINA" verscheen, van stonde af aan uitgemunt.
Zij heeft de costumes in de musea ijverig bestu
deerd", schreef ik naar aanleiding van haar Heeren,
Knechten en Vrouwen" in mijn uitvoerige verhan
deling over den modernen Nederlandschen roman
Rondom Tien Gestalten" ; het groote lusthuis aan
den Amstel terdege bekeken en zij heeft zich nu met
vrouwelijk flair ingedacht in de ongerieflijkheden
van de achttiende-eeuwsche mode, met haar per
sende keurzen, haar heete broeierige pruiken, haar
bedompte vertrekken en haar nauwe schommelende
koetsen". Zij kan omgaan met de oude dingen, die
jong en levend worden in haar hand en hun mu
seumreuk verliezen om de geur te herwinnen van
het frissche en het nieuwe."
Ik zou niet beter dan ik het eenige jaren geleden
gedaan heb, kunnen uitdrukken wat mij ook in dit
nieuwe boek van haar aanstaat. Doordat zij de
uiterlijke zaken zoo grondig beheerscht, is het haar
ook vaak mogelijk een innerlijk accent te leggen
in de figuur, dat echt klinkt en dat ons die figuur
in het tijdsverband aannemelijk maakt, waar toch
de wisselwerking tusschen uiterlijk en innerlijk
levendig is. Haar figuren zijn nimmer, zooals al te
vaak bij anderen, gecostumeerde moderne menschen.
Het bezwaar, dat ik destijds opperde tegen Heeren,
Knechten en Vrouwen" is dit, dat, zooals trouwens
in het meerendeel onzer Nederlandsche historische
romans, ook in het driedeelige werk van J o van
Ammers-Küller een tweespalt voelbaar was, n.l. die
tusschen het geschiedenisboek" en den roman".
De belangen van die beide komen bijna steeds met
elkaar in botsing. De schrijver wil ons den tijd,
waarin zijn verhaal speelt, doen meeleven en hij
meent, dat het noodig is ons geheugen met feiten
kennis op te frisschen. Deze historische overzichten
worden dan terwille van de beknoptheid in leerboek
zinnen samengeperst. Maar deze leerboekzinnen,
lardeerend waar ze noodig zijn het vleesch van
den roman, ontnemen ons de illusie van het kunst
werk, van het boek, dat, naar Elsschot het noemt,
immers een lied" is. In haar trilogie is Jo van
Ammers-Küller aan dezen weerslag niet steeds
ontkomen.
Anders is het met Elzelina". Met Elzelina"
MENSCHEN EN HUN BEESTEN
EEN journalist heeft, als men de kranten ten
minste gelooven mag en dat moet men toch
wel altijd avonturen, waar hij zich vertoont. Een
letterkundig criticus is niet zoo gelukkig, hij zit
altijd maar met zijn boekje in een hoekje en niemand
trekt zich iets van hem aan. Maar eenige dagen
geleden beleefde ik toch ook als de beste Johnnie
Luger een echt journalistenavontuur, in een
authentieke treinhoek en het was met Hei man de
Man's nieuwen roman Geiten" (Ned. Keurboekerij
N.V. Amsterdam) in de hand. Zoodra de man tegen
over mij den titel op de kaft en den bok op de
teekening had ontwaard, vroeg hij opgewonden:
Gaat dat boek van u over geiten, mijnheer?
Jawel, zeg ik.
Staat er misschien in hoe je een geit droog
leggen moet? want ik heb geen tijd om dat
beestje van mij te melken. .. .
't Is een roman, mijnheer, zei ik, helaas niet
zoo gevat als de man uit de krant en ik dreef verder
in mijn lectuur.
Ik ben er niet geheel zeker van, maar ik geloof,
dat men deze en dergelijke nuttige wenken over
geiten en bokken inderdaad tusschen de regels door
van dezen roman zou kunnen lezen, want Herman
de Man is als altijd terdege doorgedrongen in de stof,
die hij behandelt en alvast te oordeelen naar dit
geiten-boek, zullen wij in de volgende deelen van
zijn cyclus Menschen en hun Beesten" nog veel
wetenswaardigs aangaande katten, honden, paarden
enz. te hooren krijgen.
Herman de Man is een goed verteller en hij is de
aangewezen man voor de z.g. raamvertelling, d.w.z.
een groot kader, waarbinnen kleine verhalen passen.
Hij heeft dit o.a. bewezen met zijn De Barre
winter van '90". Een goed verteller is hij, maar men
krijgt van al zijn boeken den indruk, dat ze veeleer
om het plezier van het vertellen geschreven zijn dan
om aan een sterken drang iets innerlijks te openba
ren, te gehoorzamen.
Hoe langer hoe meer is De Man er toe overgegaan
zijn verhaal te laten loopen in het dialect van zijn
nederigen hoofdpersoon, zoodat het een genoegelijk
spreektaaltje is geworden, dat vlot en aangenaam
leest maar niet meer bij machte is een groote beel
dende kracht te ontplooien noch een kantigen stijl
af te teekenen.
De Man beschikt echter over talrijke kleine orna
menten, waarmee hij zijn verhaal opluistert. Pas
send in een kader, vormt het tegelijk de weelderige
omlijsting van een aantal kleinere verhalen be
treffende zijn weinige figuren. Geitemie is een arm
daggeldersvrouwtje, moeder van elf kinderen, die,
als ze weduwe is, nog aan n nakomertje, een
dochtertje Aagje, haar plezier beleeft. Voor dit kind
werkt zij en ploetert ze, ze doet het in een
bokkewagentje rijden, ze heeft als De Man zelf haar
behagen er in het mooie meisje met strikken en
kwikken op te sieren en zij stuwt, al zorgend en
van haar speelkindje genietend, het meisje ten val.
Wanneer Aagje naderhand als een mooie maitresse
in Den Haag pronkt, als Agatha", komt Geitemie
als mama" bij haar in huis. Doch zij rust niet eer
zij in het stadstuintje weer een geit heeft, zooals zij
er honderden gemolken heeft in het
dagloonershuisje in de IJselstreek.
Nu ja, men kan een dergelijk verhaal niet erg
gelooven". Maar hoeft dat wel, als men er toch zoo
langzamerhand in vertrouwd raakt met de
mekkerende geit en den gehoornden bok en met Geitemie,
zulk een doodeenvoudig wijfje, dat in haar af ge
sloofde wezen n illusie behield maar ook die,
willig als een geit, weet af te leggen, als leven en
lot het anders met haar en haar troetelkind blijken
te hebben voorgehad dan zij het eenmaal beloofden.
C. J. KELK
bedoelt de schrijfster geen roman te geven, maar
het romantisch levensverhaal van een der merk
waardigste Nederlandsche vrouwen, die in het eind
van de i8e en de eerste helft van de ige eeuw hebben
geleefd. Dit verhaal is gebaseerd op de Gedenk
schriften der dame zelf (?Mémoires d'une Con
temporaine"). Het levensverhaal van een mensch
wordt, zoodra een zekere historische juistheid is
nagestreefd, nimmer een roman in den waren zin
van het woord. Immers bij de compositie van den
roman werkt de vormgevende kracht van den
schrijver tot in alle onderdeden door, willekeurig
legt hij de accenten, welke de effecten het sterkst
vermogen te maken. Het leven zelf houdt echter
met dien constructieven wil geen rekening en legt
zijn accenten met een grilligheid, die aan de rege
lende macht van den mensch ontsnapt.
Toen J o van Ammers-Küller bij haar historische
studies ten behoeve van haar romans de zonderlinge
figuur van Elzelina ontdekte, bemerkte zij tevens,
dat het levensverhaal van deze Ida Saint Elme
romantisch genoeg was om op zichzelf een boeiend
boek te vullen. Haar nasporingen brachten aan het
licht, dat deze vrouw, in haar ijdelheid en
coquetterie zich in haar mémoires uitgevend voor de
dochter van een Hongaarschen graaf, een
Brabantschen predikant tot vader had en dat met haar af
komst en haar eerste huwelijk geenszins de adellijke
predicaten waren gemoeid, waarop zij levenslang
aanspraak had gemaakt.
Maar dit was slechts een kleinigheid. De Gedenk
schriften behelsden nog menige vervalsching. Een
schat van merkwaardigheden, echter, leverde de
studie van dit vrouwenleven bij diepere vorsching
op. Het kleine meisje Mietje Oudland (de familie
naam is terwille van de nabestaanden gefingeerd)
trouwt op haar vijftiende jaar een botten echtgenoot,
krijgt twee kinderen, geraakt in de Patriottenwereld
van 1795 met den Franschen sans-culotten generaal
Moreau bevriend, laat zich door hem ontvoeren naar
Frankrijk en beleeft sindsdien zulk een bonte reeks
avonturen (o.a. als amazone van de Grande Armee,
als geliefde van Maarschalk Ney, als actrice, als
lectrice van Napoleon's zuster Eliza, Groothertogin
van Toscane), dat men ze niet gemakkelijk naver
tellen kan.
Jo van Ammers-Küller handhaaft ook in dit boek
haar kwaliteiten, een groote helderheid, een manne
lijk forschen toets. Zij maakt het relaas der lotge
vallen dezer groote avonturierster, met haar hang
naar levendige bewegelijkheid, actie, naar roem en
de aanbidding der menschen, tot een zeer boeiend
boek. Zij tracht niet de vertelkunst der historie met
mogelijkheden te verrijken, zij zoekt geen nieuwe
wegen. Zij spaart ons misschien te weinig
bizonderheden, wellicht ook tracht zij te zelden composito
risch in den loop van haar verhaal in te grijpen,
waardoor wij nieuwe, onvermoede effecten zouden
winnen. In dezelfde volle lichtsterkte volgt tafereel
op tafereel. De enkelvoudige aard van dit werk,
zonder de hierboven geschetste tweespalt, is de zuiver
heid van den stijl natuurlijk zeer ten goede ge
komen.
Ingekomen
Boeken
Phyllis Bottome: Onveilig signaal. (Z. Holl. Uitg.
Mij, Den Haag).
Mogens Lorentzen: De familie Gelinde of ge
zult zien dat het gaat. (Z. Holl. Uitg. Mij).
Svend Weis Togh: De onbekende soldaat die
bleef leven. (Z. Holl. Uitg. Mij).
Karen Bjerresö: Nacht. (Z. Holl. Uitg. Mij,
Den Haag).
Phyllis Bottome: Uit de wereld van het onbe
wuste. (Z. Holl. Uitg. Mij, Dan Haag).
Restaurant DORRIUS
N.Z. Voorburgwal b.h. Spui, Amsterdam
PLATS DU JOUR EN A LA CARTE
r AG 8 DE GROENE No 3301