Historisch Archief 1877-1940
THALIA MET PENSEEL
EN TEEKENSTIFT
IN den kunsthandel Aalderink te Amsterdam
wordt deze maand een opmerkelijke tentoon
stelling gehouden, en wel van schilderijen en
teekeningen door tooneelisten. Tegelijkertijd exposeerde
te den Haag in de kunstzaal Kleykamp de acteur
Jan van der Linden eenige caricaturen van
confraters.
In sommige gevallen nu bleek het schilderen en
teekenen van de exposanten weinig met hun acteur
schap te maken te hebben. Louis Saalborn bijvoor
beeld blijkt een knap schilder van bloem-stillevens,
groot, kloek opgezet en goed van kleur, die welis
waar den invloed van Jan van Herwijnen en Jan
Sluyters verraden, doch genoeg eigens hebben
om van belang te zijn. Lucas Wensing, bekend ook
als decorateur, geeft aardige fantasieën, waaronder
een van gedresseerde visschen, smakelijk geteekend
en prettig van kleur. Wijlen Lou Ezerman krabbelde
schetsboeken vol, maar de onderwerpen van deze
niet ongenoegelijke dilettantische notities en
bedenksels staan nauwelijks in verband met het
tooneel, en een zelfportret blijft onbegrijpelijk ver
beneden het karakteristieke van zijn verschijning.
Het contact tusschen tooneel en beeldende kunst
wordt eigenlijk pas gemaakt door Jean Stapelveld.
Deze vervaardigde levensgroote portretten van
enkele acteurs in bepaalde rollen. Het zijn schil
derijen, vaardig geschilderd, maar ver van wat men
schilderachtig noemt. Ze maken een ouderwetschen
indruk, midden-negentiende-eeuwsch, de trant en
de visie zijn broodnuchter. De charme ervan ligt
overigens in het pretentielooze. Het is den schilder
blijkbaar alleen te doen geweest om een portret
van den confrater in een rol te maken, dat zijn
creatie recht zou doen wedervaren in elk opzicht,
zoowel wat grime, houding als kostuum betreft.
In een van de drie portretten die ik mij herinner is
hij daarin voor mijn gevoel slechts ten deele ge
slaagd. Ik weet niet, of de wonderlijke figuur van
Sawadil in de famile Schimeck, dien ik door
Pallenberg heb zien spelen, in de opvatting van Tourniaire
zooveel minder zelfgenoegzaam en agressief was,
maar de gelaatstrekken van Tourniaire herken ik
geheel niet, en bovendien lijkt hij, die een vrij groote
man was, hier klein bij een tooneelspeler. Nu is het
moeilijk, nog moeilijker dan bij een ander mensch,
de gelijkenis te treffen. De schilder Gainsborough
stuurde den beroemden Garrick en een ander acteur,
Foote, in wanhoop van zijn atelier weg, met den
weinig parlementairen uitroep: Rot them for a
couple of rogues, they have everybody's faces but
their own. Het gelaat van den tooneelspeler, inder
daad, is gewend zooveel verschillende uitdrukkingen
aan te nemen, dat het in sommige gevallen althans
bepaald een uitzoekerij wordt. Toch zijn de por
tretten van Louis de Bree en Willem Hunsche dade
lijk te kennen. Ondanks de eenigszins negatieve
eigenschappen die ik beschreef, zou ik ze zeker
niet minder waardig achten om in de foyer van een
schouwburg te hangen, dan sommige, welken deze
eer is te beurt gevallen.
Zoeken wij naar het verschijnsel van een
tooneelman, die zich ook in het teekenen niet verloochent
en in alles toont, hoezeer het mimische hem vervult,
het middelpunt van zijn belangstelling is, die zijn
indrukken van de planken als iets kostbaars voor
zich zelf vastlegt, dan vinden wij dat vooral in de
carcicaturen van Jan van der Linden. Dat hij die
indrukken in een caricaturalen vorm neerlegt, is
niet vreemd: het tooneel leeft van een zekeren na
druk en de herinnering legt dien nadruk nog vaster.
De acteur Jan van der Linden bezit nog een
andere gave dan de histrionische. Hij teekent
caricaturen. Nu en dan heb ik er enkele gezien, en
de gelijkenis gewaardeerd. Thans bij Kleykamp, den
Haag, waar hij tegelijk met zijn vrouw, Annie van
der Linden-Tels exposeert, heeft hij er een aantal
zeer pakkende en smakelijk geteekende neergelegd.
Jan van der Linden heeft, bij het maken van deze
caricaturen, die confraters van het tooneel, enkele
letterkundigen en ook politieke figuren voorstellen,
niet n bepaald recept. De koppen zijn soms uit
voerig geteekend, als een portret, zooals dat der zake
van Cor van der Lugt Melsert, alleen hier en daar
de trekken, die de uitdrukking bepalen, versterkt.
Andere zijn meer als een krabbel, uitbundiger,
zooals dat van Herman Schwab. Bij Anton Roemer,
die in verschillende rollen en grimes, gegroepeerd
orn zijn charge in burger" gekarakteriseerd wordt,
is het een studie n fijngevonden expressie geworden.
De actrices Louise Rainer en Erna Sack zijn weer
anders gedaan, met sprekende kleuren en als mas
kers. Annie van Ees als Boefje" doet alle recht
aan de knappe typeering wedervaren.
Deze caricaturen zijn met bijzondere vlotheid,
grootendeels uit het hoofd gemaakt, en, zooals de
teekentrant aanwijst, direct-raak geweest. Ze zijn
van een aard, die het den modellen mogelijk maakt,
ze te waardeeren. Doen ze niet voelen, hoezeer
deze thuis zijn in de mimiek, hoe elastisch hun
trekken zijn en hoe geschikt om alle emoties weer
te geven ?
Ook enkele letterkundigen heeft van der Linden
geteekend, Kelk, Gooien, Anthonie Donker. Den
eerste als Pierrot, de beide anderen, zooals men ze
ontmoeten en herkennen kan.
C De goede dingen dezer aarde j
De krachten der kunst en de kunstzinnigheid
HET seizoen is begonnen, ditmaal
niet in stralenden glans, maar
in de duisternis welke door de omstan
digheden geboden wordt.
Slechts uiterlijke duistern:'s evenwel,
want aan straling en glans zal het,
naar wij mogen verwachten, zeker,
wat het innerlijk gehalte betreft,
geenszins ontbreken.
Het seizoen is begonnen, het kunst
seizoen, in schouwburg, Concert- en
tentoonstellingszaal, en het belooft
een zeer belangwekkend seizoen te
worden. Onze beste kunstenaars zullen
ongetwijfeld al hun krachten inspan
nen om het beste van het beste te
geven, opdat de duizenden en duizen
den stad- en landgenooten, die men
met den verzamelnaam het publiek"
pleegt aan te duiden, de wet der traag
heid, welke hen aan de woonkamer
gekluisterd houdt, overwinnen en den
sprong in het duister wagen, waarvan
het succes der voorstellingen en uit
voeringen tenslotte afhankelijk is.
Want al is de kunst er allereerst voor
den kunstenaar, zonder het publiek
is de kunstenaar en wij bedoelen
meer in het bijzonder den uitvoeren
den" kunstenaar, niet den schep
penden"?een machteloos man. Hoe
vreemd het klinken moge, het publiek
heeft aan het tot stand komen van een
kunstmanifestatie het woord is van
onze gemeentelijke overheid even
zeer aandeel als de musicus of de
tooneelspeler. Want voor stoelen en
banken kan men niet spelen, men
heeft het klankbord noodig van den
man in de zaal"; de kunstenaar kan
de spontane reactie van toehoorder of
toeschouwer zoomin ontberen als het
werk dat hij vertolken wil. Kunstenaar
en publiek vullen elkaar aan, kunnen
niet buiten elkaar, zoodat het kunst
werk gelijkelijk in zaal en op het
podium verwerkelijkt wordt.
Het publiek moet den sprong in het
duister wagen, zei ik. Ditmaal niet,
zooals immer, een sprong in
figuurlijken zin. Een gang naar concertzaal
of schouwburg is altijd een min of meer
riskante onderneming geweest, want
wie kon weten wat hem te wachten
stond en of zijn moeite, het initiatief
zijner belangstelling en de geldelijke
offers welke werden gebracht, op
bevredigende wijze zouden worden
beloond? Het z.g. uitgaan" houdt
nu eenmaal een element der verrassing
in; het draagt het karakter van het
avontuur. Men waagt met hoop op
winst en aanvaardt de kans op verlies,
maar men waagt den sprong in het
duister omdat men nu eenmaal zonder
wagen niet winnen kan.
Maar ditmaal zal men ook de uiter
lijke duisternis moeten trotseeren, de
gezellige lichte sfeer van het eigen hu:s
moeten verbreken om langs donkere
wegen den tempel van licht en glans
te bereiken. Het publiek zal meer dan
ooit van zijn dynamischen aanleg
blijk moeten geven, en de kunstenaar
zijnerzijds zal alle krachten moeten
inspannen om het initiatief van het
publiek aan te wakkeren, om dit
dynamische te versterken.
Het is een goed ding, dat de kun
stenaar over die krachten beschikten,
ze te pas weet te brengen. De kunst
heeft in ons land te allen tijde begaafde
en geniale beoefenaars gehad, die het
den man en de vrouw uit het publiek
aan niets lieten ontbreken. Zeker, het
publiek is wel eens teleurgesteld huis
waarts gekeerd, maar dat was de uit
zondering die nu eenmaal bij den regel
behoort, en waar de een onvoldaan
bleek, heeft veelal de ander genot en
voldoening gesmaakt. Want het publiek
is een veel-énheid met zeer
uiteenloopende behoeften en wenschen, en de
kunstenaar staat daartegenover geheel
alleen, met zijn onvermijdelijke een
zijdigheid van aanleg, aard en talent.
Dat hij allen enkelingen, die tezamen
het publiek vormen, de honderd pro
cent zou kunnen geven, kan men ver
wachten noch eischen. En het behoeft
ook niet, wanneer zijn kunst maar
zuiver en zijn artistieke intenties
oprecht zijn. Want dan zal zijn in
spanning toch in ieder geval worden
gewaardeerd en de bewondering oog
sten die hij op zichzelf verdient.
Die inspanning zal ditmaal grooter
zijn dan ooit, want de kunstenaar weet,
dat hij de boeien der duisternis, waarin
het publiek zich gekluisterd voelt,
verbreken moet. Zijn artistiek geweten
zal hem prikkelen, zal hem tot het
ontplooien van zijn beste krachten
aansporen en het lijdt geen twijfel of
hij zal zegevieren. Aan het einde van
het seizoen zal hij het devies der
provincie Zeeland: Luctor et emergo"
(ik worstel en kom boven) tothetzijne
kunnen maken.
Het is ook zeer wel mogelijk, dat de
wet der traagheid, waarvan ik heb
gewaagd, ditmaal niet zooveel vat op
het publiek krijgt als velen vreezen.
Immers, de avonden zullen dezen
winter langer lijken dan voorheen. Zij
zijn het reeds nu, en ook hierdoor zal
het publiek geneigd zijn nu en dan,
ondanks de duisternis buiten, die toch
niet de buitenste duisternis is, in con
cert- en schouwburgzaal vertier te
zoeken. Het moet zich al een en ander
ontzeggen waarin het vroeger recreatie
vond, en het zal meer dan ooit behoefte
moeten voelen aan artistiek, aan
geestelijk genot, aan versterking dus,
niet van den inwendigen maar van den
innerlijken mensch. Onze musici,
tooneel- en voordrachtkunstenaars kun
nen het geven wat het behoeft. Zij zijn
ten volle opgewassen tegen hun taak;
zij hebben ten volle bewezen dat zij
nu voor geen kunst-zusters of -broeders
ter wereld behoeven onder te doen.
Het is een goed ding, dat het publiek
kunstzinnig is van aanleg en aard,
dat het de kunst altijd zeer hoog heeft
gesteld en deze op zijn wijze ook, zij
het dan als dilettant, met ijver beoefend
heeft. Geen jongen of meisje, of het
heeft zich op een of ander muziek
instrument geoefend. Ik heb hier niet
slechts het oog op de jonge menschen
uit den z.g. gegoede stand", maar op
de jeugd van heel ons volk in den meest
uitgebreiden zin. Overal vindt men
piano- of viool-spelers, zangeressen en
zangers, en wie geniet niet van den
harmonika-speler wiens muziek het
leven in de volksbuurten opluistert en
die zich uitleeft langs den
Amsterdamschen wallekant en op de tjalken die
door het stille land onze rivieren en
kanalen bevaren? Welke jonge men
schen hebben zich niet geoefend in de
voordrachtkunst ? de school ver
waarloost dezen tak van kunst zeker
niet en het aantal menschen die het
z.g. liefhebberij-tooneel" beoefenen
moet ontelbaar zijn. Het
dilettantentooneel bloeit, en het bloeit welig.
Welhaast iedere provincie-stad, om
van de groote bevolkings-centra niet
te spreken, is eenige gezelschappen rijk.
Dit moet de liefde voor de kunst ten
goede komen en die liefde is groot.
Er is reden te verwachten dat die
liefde, ook nu, in belangstelling voor
het moeilijke werk van den beroeps
kunstenaar tot uiting zal komen. Nu
mér dan ooit. LIBRA
PAG. 9 DE GROENE N». 3303